Nooit meer oorlog, nooit meer honger. Wil de Europeaan die dat nog gelooft nu opstaan?
Sicco Mansholt is een van de founding fathers van de Europese Unie. En de grondlegger van het verguisde Europese landbouwbeleid, dat hem de bijnaam ‘boerendoder’ bezorgde. Ondanks deze erfenis kunnen hedendaagse politici veel van deze visionair leren, zo laten een indrukwekkend toneelstuk en een prachtige tentoonstelling over zijn leven zien.
Nooit meer oorlog. Nooit meer honger. Dat waren voor Sicco Mansholt geen slogans, maar diep doorleefde morele geboden. In de oorlog was hij de spil van de Natura-verzetsgroep. Vanuit zijn boerderij in de Wieringermeer regelde hij transporten voor de voedselvoorziening aan onderduikers. Meteen na de oorlog, hij was 36, werd hij minister van Voedselvoorziening. In het eerste kwartaal van 1945 bestond het dieet in het westen van het land uit slechts 617 kilocalorieën. Zorgen dat Nederland te eten had, was Mansholts opdracht.
Later tuigde hij als eerste Nederlandse eurocommissaris het Europese Gemeenschappelijke Landbouw Beleid op, ook vanuit een diepe drang honger en oorlogen te voorkomen. En nog later, na het groeien van boter- en vleesbergen, en bij het aanschouwen van de kaalslag in het landschap en de schade aan het milieu die de grootschalige, monotone, industriële landbouw had aangericht, had hij spijt. Zijn ooit zo begrijpelijke droom de landbouw efficiënter en productiever te maken, was in een nachtmerrie ontaard. Onze dolgedraaide productie putte de planeet uit.
Zo is Mansholt vereeuwigd in de bestseller De graanrepubliek (1999) van Frank Westerman: de man die de kleine boer en het landschap om zeep hielp en stierf vol schuldgevoel over zijn wandaden. Westerman vergelijkt hem met Lenin en Mao die ook ‘despotische oplossingen hadden gevonden voor het boerenvraagstuk.’ Mansholt, stelt hij, ‘dreef de kleine boeren als een kudde schapen richting de industrie.’ Hij ‘streefde naar maximale productiegroei, het altaar waarop hij de natuur en de romantiek van het boerenbestaan offerde.’ En op zijn oude dag laat hij hem wroeging hebben. Als een mantra zou hij geëmotioneerd tegen zijn vrouw hebben herhaald: ‘Ik geef het toe, ik zat fout, ik geef het toe.’
Maar zijn leven is complexer, zijn erfenis rijker. Een afgelopen weekend geopende tentoonstelling en een theatervoorstelling over hem laten zien dat we nog veel kunnen leren van de man die de motor van de Europese eenwording was.
Kleurpotloden en vlaggetjes
De expositie ‘Sicco Mansholt: een goede Europeaan’ in het Nieuwe Instituut te Rotterdam is opgezet als een Griekse tragedie. In het eerste bedrijf verbeeldt een donkere, bakstenen gang de benauwenis van zijn jonge jaren - het harde bestaan op kleine boerenbedrijven en de honger en het leed van de oorlog. Een rijzige olijfboom aan het eind van de tentoonstelling is het symbool voor de catharsis. Het was onder een olijfboom op Sardinië dat Mansholt in 1971 tot het inzicht kwam dat een radicale omwenteling nodig was.
Maar misschien wel het fascinerendste bedrijf is het derde. Daar loop je een donker woud van grafieken in. Het staat voor de Brusselse technocratie en Mansholts liefde voor feiten en cijfers. Op 1 januari 1958 trad hij aan als landbouwcommissaris en vicevoorzitter van de allereerste Europese Commissie die was samengesteld uit de zes oorspronkelijke lidstaten. Met zijn ongelooflijke kennis van productievolumes en marktontwikkelingen overblufte hij iedereen in Brussel.
Ik werk altijd met kleurpotloden en kleine vlaggetjes. Iedereen kan enkele punten winnen als hij ergens anders wat geeft
Toch is het onterecht Mansholt aan te wrijven dat hij het prototype was van de Brusselse technocraat die zich bezighield met het opstellen van voor de gewone man onnavolgbare regeltjes. In een filmpje zien we hoe hij op televisie het Europese landbouwbeleid glashelder en aansprekend uitlegt en en passant de verwachting uitspreekt dat Europa weldra ook in het buitenlandbeleid met één mond zou spreken. Hij moest eens weten.
Mansholt zag een Europees landbouwbeleid als de weg om voor voedselzekerheid te zorgen in Europa en om het levenspeil van de toen vaak nog straatarme boeren op te krikken. Maar bovenal was de landbouw een weg om tot politieke aaneensluiting op het door twee oorlogen verscheurde continent te komen. Hij wilde de machtspolitiek overwinnen, korte metten maken met het Europa waar machtige, grote landen de kleintjes de baas waren. Het doel van de Europese integratie was ‘een menselijker, redelijker en rechtvaardiger vorm van samenleving van volkeren.’
Onze premier Mark Rutte schreef in mei van dit jaar in een opiniestuk: ‘Ik wil een Europa dat Nederland dient.’ En: ‘We zitten in Europa voor Nederland.’ Dit geborneerde verlangen alleen het eigenbelang te dienen, zou Mansholt zeer tegen de borst hebben gestuit. Als eurocommissaris trachtte hij voortdurend te zoeken naar voordelen voor iedereen. ‘Iedere minister moet natuurlijk thuis kunnen komen met iets waarvan hij kan zeggen: kijk, dat heb ik gedaan gekregen,’ tekende hij later in De crisis (1974) op, zijn op een lang interview gebaseerde autobiografie. ‘Ik werk altijd met kleurpotloden en kleine vlaggetjes,’ legde hij zijn methode uit. ‘Iedereen kan enkele punten winnen als hij ergens anders wat geeft.’
Een prestatie van enorm gewicht
Op de tentoonstelling hangt de voorpagina van Trouw van 15 januari 1962. De krant schrijft dat na een marathonconferentie van tweehonderd uur om zes uur ’s ochtends het laatste struikelblok voor een gemeenschappelijke landbouwpolitiek was weggenomen. De onderhandelaars waren met dubbele whisky’s op de been gebleven. Anderen waren met uitputtingsverschijnselen in het ziekenhuis opgenomen.
Maar Sicco Mansholt presenteerde in de vroege ochtend de resultaten, schreef een journalist, ‘alsof hij twintig minuten daarvoor na een lange nachtrust van zijn ontbijttafel was opgestaan.’
Het was een historisch moment waarvan we de betekenis nauwelijks kunnen overschatten. Met het akkoord over het landbouwbeleid legde de Europese Economische Gemeenschap de grondslag voor het eerste, echt gemeenschappelijke beleid. Ze schetsten de contouren van één interne markt met gegarandeerde prijzen voor producten als graan en eieren en importheffingen aan de buitengrenzen.
‘De zes hadden de nationale schepen achter zich verbrand om een Europese koers te varen,’ schrijft Van Merriënboer in zijn biografie van Mansholt waaruit in dit stuk dankbaar is geput. En hij vermeldt dat ook de internationale pers besefte dat het een historisch moment was. Zo oordeelde The New York Herald Tribune dat er een nieuwe reus was opgestaan in de wereldeconomie.
We weten dat de Europese samenwerking in de jaren vijftig is begonnen als de Gemeenschap van Kolen en Staal. Maar met groter recht kunnen we het de Europese Gemeenschap van Landbouw noemen. Dit was het eerste terrein waarop écht gemeenschappelijk beleid tot stand kwam. In de beginjaren ging maar liefst vijfennegentig procent van de Europese begroting naar landbouw. Dat is nu nog altijd bijna veertig procent.
Dat landbouwbeleid is nu vooral onderwerp van hoon. Het leidde later tot enorme overproductie die boeren in de derde wereld het brood uit de mond stootte. Maar wie Mansholts biografie leest, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de totstandkoming ervan een prestatie van enorm politiek gewicht was. Mansholt liet voor het eerst zien dat het mogelijk is écht gemeenschappelijk beleid tot stand te brengen. ‘Zonder twijfel is hij een van de founding fathers van Europa,’ stelt zijn biograaf. ‘Mansholt bouwde niet alleen de motor, hij was hem.’
Met zijn erfenis kunnen we ons nog steeds gelukkig prijzen, zegt Dirk Strijker, die de Mansholt-leerstoel in Groningen bekleedt. ‘Hij bevocht op de Franse regering dat er eenheid van financiering kwam [dat wil zeggen dat de landbouw in alle lidstaten op dezelfde manier wordt gefinancierd uit een gemeenschappelijke pot, TV]. Dat bestaat tot op de dag van vandaag. En hij schiep de basiselementen om in te grijpen in de markt - zoals exportsubsidies en invoerheffingen - als het uit de hand loopt. Dat instrumentarium kunnen ze in Brussel zo uit de kast halen als er een crisis is.’
Alleen is er veel te lang aan hoge, gegarandeerde prijzen vastgehouden, tot 1990. ‘Dat zorgde voor landbouwoverschotten, met alle nare gevolgen voor boeren in de derde wereld. En dat heeft het landbouwbeleid in een kwade reuk gezet,’ zegt Strijker. ‘Maar dat valt Mansholt niet te verwijten, want hijzelf heeft vele malen pogingen gedaan iets te doen aan die te hoge prijzen.’
Solidair met de paupers in Drenthe en Calabrië
Mansholt maakte zich ook al vroeg zorgen over het democratische draagvlak van Europa. Op een persconferentie op 22 december 1964 sprak hij over ‘de noodzaak de bevoegdheden van het Europees parlement uit te breiden om het landbouwbeleid, dat elke burger dagelijks raakt, in een democratisch kader te plaatsen.’
Het democratisch tekort van Europa waar nu nog zovelen over somberen, was voor hem vijftig jaar geleden al een punt van zorg. In een interview in Het Vrije Volk van Oudejaarsdag 1964 hield hij een pleidooi voor Europese politieke partijen. Hij voorzag dat de voortschrijdende integratie de nationale democratieën buitenspel zou zetten. Om dat gat te vullen was een Europese democratie met Europese politieke partijen en een krachtig Europees parlement nodig.
Mansholt begreep dat het Europese project alleen kan bestaan bij gratie van grensoverschrijdende solidariteit
Gedeeltelijk is hij op zijn wenken bediend: het Europees Parlement heeft in de laatste decennia steeds meer macht gekregen. Maar bij gebrek aan Europese partijvorming en een echt Europees politiek debat, is het nog steeds geen politieke arena die het democratische gat in Europa kan vullen. In die zin hebben zijn ideeën weinig aan actualiteit verloren.
In hetzelfde interview pleitte hij ook voor Europese solidariteit. ‘Wij moeten ons solidair gaan voelen met de paupers in Calabrië en met het proletariaat in de industriegebieden, waar ze ook in Europa liggen.’
Dat is nog een keer iets anders dan het centensocialisme van Jeroen Dijsselbloem, die er maar op blijft hameren dat Griekenland alle leningen moet terugbetalen en alle aanbevelingen van de trojka netjes uit moet voeren in plaats van het Nederlandse volk vurig op te roepen mededogen te hebben met de Grieken die aan de bedelstaf zijn geraakt.
Mansholt begreep dat het Europese project alleen kan bestaan bij gratie van grensoverschrijdende solidariteit. Wanneer we de EU louter zien als een middel om er zelf beter van te worden, valt het fundament weg zodra de ander ons centen dreigt te kosten.
Een leven dat geen leven is
Dat de ‘goede Europeaan’ (de titel van de expositie in Rotterdam) Mansholt stond voor een Europa dat solidair is met de armen, is diep in de vergetelheid weggezonken. In het collectieve geheugen is hij vooral verankerd als de ‘boerendoder.’
Eind 1968 lanceerde hij het plan ‘Landbouw 1980.’ Het doel ervan was de landbouw te herstructuren in ‘rationele eenheden’. Het voorspelde gevolg daarvan: de helft van de tien miljoen boeren die de gemeenschap telde zou binnen tien jaar verdwenen zijn. Want veel van de traditionele familiebedrijven waren te klein om bestaansrecht te hebben.
Mansholt leurde twee jaar lang met het plan. In het voorjaar van 1971 kwam het op de agenda. En toen brak de pleuris uit. Het zijn ongelooflijke beelden die te zien zijn op de tentoonstelling van de demonstratie op 23 maart 1971 in Brussel. Poppen van Mansholt werden opgehangen en in brand gestoken. Bij botsingen tussen de boeren en de rijkswacht vielen vele gewonden en een dode.
Maar pas op als je ze de hand reikt. Dan krijg je een koeienvlaai door de brievenbus, of een galg, of ze vergelijken je met Hitler
Zijn plan werd op enkele kleine onderdelen na niet uitgevoerd. Maar door de krachten van de markt voltrok zich toch de ontwikkeling die hij had voorzien: de dramatische daling in het aantal boeren. De landbouwers die het niet redden, hadden er nochtans van kunnen profiteren, als Mansholt wel zijn zin had gekregen. Want de man die overal in Europa werd beschimpt als de ‘Bauernkiller’ had in zijn gesneuvelde plan een uitgebreid en duur programma opgenomen om de gevolgen op te vangen, onder meer door arbeidsplaatsen in andere sectoren te scheppen en financiële regelingen voor pensionering te treffen.
De eurocommissaris werd juist gedreven door een diep verlangen het leven van de boeren te verbeteren. In het toneelstuk Mansholt dat momenteel door heel het land in boerenschuren te zien is, is dat op schitterende manier dramatisch verdicht in een scène die speelt in het Drentse Wapserveen.
Daar trok Mansholt zich na zijn pensionering in 1973 in een boerderij terug. In het toneelstuk koopt hij de boerderij van een boer die niet wil stoppen. Aan de boerendochter die samen met haar vader het bedrijf runt, vraagt hij: ‘Wanneer heb je voor het laatst een dag vrij gehad?’ En tegen de boer: ‘Jij vecht voor een leven dat eigenlijk geen leven is.’
Mansholt was zich toen al ten volle bewust van de verwoesting die de industriële landbouw opleverde. Maar dat betekende niet dat hij het verlangen koesterde keuterboertjes met subsidie overeind te houden. ‘Hoe armer de boer, hoe halsstarriger hij zich vastbijt in zijn lot,’ spot hij in het toneelstuk. ‘Bungelend boven de afgrond zijn ze op hun taaist. Maar pas op als je ze de hand reikt. Dan krijg je een koeienvlaai door de brievenbus, of een galg, of ze vergelijken je met Hitler.’
Bruto Nationaal Nut
In de verdichting van het drama komt alles bij elkaar rond het moment dat Mansholt met pensioen ging: de omslag in zijn denken, zijn verliefdheid op de vierentwintigjarige Petra Kelly, een stagiair in Brussel, en de confrontatie met de boerenfamilie in Wapserveen.
De jonge activiste Petra Kelly zou later een van de oprichters van de Duitse Grünen zijn. Maar al beïnvloedde zij Mansholt zeker, ze was niet de inspiratiebron voor de wending in zijn denken. Al voor ze kennismaakten, was hij onder de olijfboom in de tuin van zijn huis in Sardinië tot nieuwe inzichten gekomen. Daar schreef hij in de zomer van 1971 de tekst ‘Modern socialisme’ waarin hij oordeelde dat het kapitalisme tegen zijn grenzen was aangelopen.
Eind 1971 kreeg hij het rapport van de Club van Rome, Grenzen aan de groei, onder ogen. Hij kwam tot de conclusie dat we op een catastrofe zouden afrennen, als we doorgingen op de ingeslagen weg. Onze ‘opgejaagde productiemaatschappij’ pleegde roofbouw op de natuur. Mansholt pleitte voor een sterke tempering van de bevolkingsgroei, de invoering van schone productiesystemen en verlaging van de materiële welvaart. Geld moest niet langer ons hoogste doel zijn, maar ‘Bruto Nationaal Nut.’
Het waren revolutionaire ideeën die in het behoudzuchtige Brussel niet goed vielen. ‘Sicco, are you becoming a hippy?’ vroeg de Italiaanse eurocommissaris Altiero Spinelli hem spottend. Zijn naaste medewerker in Brussel, die hem jarenlang door dik en dun had gesteund, schreef op Eerste Kerstdag 1974 in een brief aan Mansholts vrouw dat het hem pijn deed om te zien ‘hoe Sicco zichzelf demonteert.’
De roep van de leeuwerik
Maar Mansholt was een man die stond voor zijn overtuigingen. Tot aan zijn dood in 1995 pleitte hij onvermoeibaar voor matiging. Op de tentoonstelling is een film uit 1992 te zien waarin een oude, breekbare man zeer somber zegt dat we naar een krimpmaatschappij toe moeten, maar dat hij geen enkele politieke bereidheid ziet om de offers te brengen die nodig zijn.
Over een paar jaar zal die logica winnen: alleen nog maatschappelijk geld voor maatschappelijke taken die boeren verrichten
Ook verlangde hij op zijn oude dag terug naar het landschap van zijn jeugd waar de roep van de leeuwerik nog klonk. In de toneelvoorstelling rijdt hij alleen door het landschap en zegt: ‘Maïsvelden, eindeloze maïsvelden... De velden verkaveld zoals ik het graag wou... De enige manier om hier doorheen te komen is plankgas... Dan weilanden, onnatuurlijk groen...ongezond glimmend...geen pinksterbloem, geen boterbloem... En waar is de leeuwerik? Wat hebben we gedaan?’
Ik zag de ontroerende voorstelling in een boerenschuur in Vierhuizen, het geboortedorp van Mansholt in de kop van Groningen, vlak onder de Waddenzee. Een eindje naar het zuidwesten staat Torum, de boerderij waar Mansholt is in 1908 is geboren. Op de gevel van de stal hangt een bord met de Europese vlag en met als tekst ‘Europa investeert in zijn platteland.’ Het milieuvriendelijke ventilatiesysteem van de aardappelloods is gefinancierd met Brussels geld.
Die kant zal het Europese landbouwbeleid helemaal opgaan, voorspelt Dirk Strijker. ‘Bij de laatste hervorming in 2013 is er van de vergroening van het landbouwbeleid nog niet zo veel gekomen. Maar over een paar jaar, bij een volgende ronde, zal die logica winnen: alleen nog maatschappelijk geld voor maatschappelijke taken die boeren verrichten zoals het op milieuvriendelijke wijze beheren van het landschap.’
Een man die de aarde kan oppakken
‘Mansholts idee dat er grenzen aan de groei zijn, heeft een elementaire logica,’ zegt Tjeerd Bischoff, de schrijver van het toneelstuk, een dag later aan de telefoon. ‘Maar geen enkele partij durft dat nog aan de orde stellen. Ze verdoezelen het met het begrip duurzame groei.’
Het is maar al te waar. Ook de linkse partijen gokken er volledig op dat een technologische omslag naar een duurzame energievoorziening de redding zal brengen. Ze denken dat we allemaal vrolijk verder kunnen rijden, maar dan in onze elektrische auto. Alleen wijst de geschiedenis uit dat elke nieuwe technologie vaak weer zijn schaduwzijden heeft. Zo zitten in de accu van de elektrische auto weer allemaal zeldzame aardmetalen . Je moet wel een erg optimistische natuur hebben om te denken dat de spanning tussen een almaar groeiende wereldbevolking die almaar meer consumeert en de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen met groene groei valt op te heffen.
Voor Mansholt was het evident dat we naar een lager welvaartspeil toe moeten om ook de minderbedeelden op de aarde een kans te geven. Bischoff vindt het moedig dat hij die onpopulaire boodschap durfde uit te dragen. ‘Hij was een politicus die erg zijn nek durfde uit te steken. Hij keek om zich heen met een wijde blik en dacht mondiaal. En hij doorzag een van de grote problemen van Europa: het gebrek aan betrokkenheid van burgers. Daarom wilde hij Brussel juist meer bevoegdheden geven, zorgen dat het niet alleen over technische maar juist ook over politieke kwesties ging.’
Ook oud-PvdA-Kamerlid Erik Jurgens is een bewonderaar. ‘Wat hij als bestuurder heeft gedaan voor het herstel en de opbouw na de oorlog is van grote betekenis,’ zegt hij aan de telefoon. ‘Hij heeft de landbouworganisatie weer gezond gemaakt. En toen dat was doorgeschoten, had hij de moed op zijn eigen beleid terug te komen.’
In 1972, Jurgens was toen nog lid van de PRR, zat hij met Mansholt in de Commissie van Zes met mensen uit de PPR, PvdA, en D66 die nadacht over het antwoord op de alarmerende boodschap van de Club van Rome. Jurgens vindt Mansholts inzichten over de grenzen aan de groei nog altijd even actueel. ‘Maar net als toen, stuiten we nu vooral op onverschilligheid. Hoe overtuig je in een democratie mensen dat er over enkele decennia iets misgaat? Ik ben bang er eerst een ramp als Tsjernobyl of Fukushima moet gebeuren, die de wereld tot daden dwingt.’
De 91-jarige documentairemaker Louis van Gasteren maakte in 2009 samen met zijn vrouw Joke Meerman de prachtige film Overstag over Mansholt. Op zijn dakterras vertelt hij dat hij hem als een intieme vriend beschouwde. Als hij ergens mee worstelde, belde hij ’s avonds laat soms bij Van Gasteren aan en zaten ze tot drie, vier uur ’s nachts te praten en te drinken. Hij betreurt het ten diepste dat met het heengaan van zijn vriend de laatste grote Europeaan die Nederland heeft voortgebracht van het politieke toneel is verdwenen. ‘Er zijn geen Mansholts meer, geen persoonlijkheden meer, geen visionairs, geen mensen die de aardbol kunnen oppakken. Hij was een heel groot man.’