Zo is het om van armoede in Afrika naar armoede in Amerika te gaan
De Zimbabwaanse schrijfster NoViolet Bulawayo is de eerste zwarte Afrikaanse vrouw die werd genomineerd voor de Man Booker Prize. Haar debuutroman We need new names is nu ook in het Nederlands vertaald. Het is een ontroerend portret van armoede, in Afrika én in Amerika.
Vodloza is de medicijnman van Paradise, een sloppenwijk in Zimbabwe. Voor zijn hut staat een groot wit bord, waarop hij in rode kapitalen zijn waar aanprijst: ‘Will proper fix all these problem some things that you may encounter in your life: Bewitchedness, Curses, Bad luck, Whoring spuses, Childrenlessness, Poverty, Joblessness, AIDS, Madness, Small penises, Epilepsy, Bad dreams, Bad marriage/marriagelessness, Competition at work, Dead people terrorizing you, Bad luck with getting Visas especially to USA and Britain, etc., etc., etc.’
Dit is het markante toneel van het eerste deel van de roman We Need New Names van de Zimbabwaanse schrijfster NoViolet Bulawayo. Het vertelt het (deels autobiografische) verhaal van Darling, een meisje dat opgroeit in armoede in Zimbabwe, en als tiener naar de Verenigde Staten verhuist - om daar in de illegaliteit te belanden.
Het boek haalde vorig jaar de shortlist van de prestigieuze Man Booker Prize, en daarmee is Bulawayo de eerste zwarte Afrikaanse vrouw die ooit op die lijst belandde. Vorige maand kwam het boek in Nederlandse vertaling uit onder de titel We hebben nieuwe namen nodig.
Paradise: een plek van honger en modder
Het eerste deel van het boek speelt dus in Paradise. Ironischer kan de naam van die wijk niet zijn, want het is een plek van honger, modder en golfplaten. Waar de kinderen namen hebben als Nomoreproblems, Bornfree en Godknows en waar Darlings beste vriendin zwanger is van haar opa.
Maar door de kinderogen van Darling is het ook een plek van avontuur. Haar favoriete spel: samen met vrienden guaves stelen uit de tuinen van grote ommuurde huizen in rijke buurten.
Toch is er bij Darling - en bij alle andere kinderen in Paradise - altijd het verlangen. Het verlangen naar het stenen huis waar ze eerst woonde, dat werd platgebulldozerd door de regering. Het verlangen naar haar vader, die na jaren werken in Zuid-Afrika thuiskomt met aids. Het verlangen naar het leven in die mooie ommuurde huizen, waar ze guaves stelen. Het verlangen naar de cadeau’s van de ngo-mensen, maar ook het verlangen niet constant door hen op de foto gezet te worden met die cadeaus. ‘They don’t care that we are embarrassed by our dirt and torn clothing.’
En boven alles: het verlangen naar Amerika.
Want dat is het beloofde land, waar Lady Gaga woont, waar de ‘NGO people’ vandaan komen én waar Darlings tante Fostalina woont. In Destroyedmichygen. Haar tante belooft Darling ook naar Amerika te halen. En wanneer Darling een tiener is lukt het om voor haar een visum te bemachtigen. Eindelijk gaat Darling weg uit haar kaka country.
Destroyedmichygen
Het tweede deel van het boek speelt in Amerika, waar Darling naar school gaat en behoorlijk begint te puberen. En in dit tweede deel overstijgt Bulawayo zichzelf. Want waar de eerste hoofdstukken zo vol ellende zitten dat je nauwelijks adem durft te halen, is er in de tweede helft van het boek meer lucht.
Er is ruimte voor heel rake observaties. Als Darling voor het eerste sneeuw ziet bijvoorbeeld, durft ze weken niet naar buiten, en schrijft Bulawayo: ‘How does something so big it shrouds everything come down just like that and you don’t even hear it coming?’
Of als ze omschrijft hoe migranten weer gelovig worden in Amerika. ‘In America we saw more food than we had seen in all our lives and we were so happy we rummaged through the dustbins of our souls to retrieve the stained, broken pieces of God. We had flung him in there way back when we were still in our own country, flung him during desperate, desperate moments when we were dizzy with hunger and we thought, how come he will not pity us, how come?’
Of als de gewoontes van vroeger compleet ongepast blijken in de VS. Als Darling bijvoorbeeld op haar eerste Amerikaanse bruiloft te gast is, geeft ze een vervelend kind zo’n enorme lel dat het hele feest stilvalt.
De menselijke tragiek - die in de sloppen soms nog wat abstract blijft - wordt in Amerika echt voelbaar. Bijvoorbeeld in een scène waar Darlings tante - die op hysterische wijze zo dun probeert te worden als de modellen op de Amerikaanse tv - een push-up-bh van Victoria’s Secret probeert te bestellen via de telefoon. De verkoopster verstaat haar Engelse accent niet, en tante weigert toe te geven dat ze het woord verkeerd uitspreekt. ‘Because we were not in our country, we could not use our own languages, our voices came out bruised. When we talked, our tongues thrashed madly in our mouths, staggered like drunken men. Because we were not using our languages we said things we did not mean; what we really wanted to say remained folded inside, trapped.’
Heb je Oprah al gezien?
Het ontroerendste is nog wel het contact met het thuisfront. Darlings moeder blijft vragen wanneer ze weer eens op bezoek komt. Dat Darling inmiddels illegaal in Amerika verblijft en dus het land niet uitkan, durft ze niet te vertellen.
Wat ze al helemáál niet durft te zeggen, is dat ze - tegen alle verwachtingen in - ook armoede kent in Amerika. Dat ze naast haar school een bijbaantje moet nemen in een supermarkt. Of dat hun huis niet van steen is, maar van schimmelend hout. Of dat er constant schietpartijen op straat zijn.
Darling stopt met het bellen naar haar vrienden. Want hoe moet ze nog antwoord geven op vragen als ‘heb je Oprah al gezien?’ Of ‘heb je witte vrienden?’ Of ‘kun je me een iPod sturen?’
Ze brengt haar dagen door met twee vriendinnen (een Afro-Amerikaanse en een Nigeriaanse), in de kelder achter de computer. Ze kijken porno en doen de geluiden na.
We Need New Names is een prachtige vertelling over verwachtingen en het verliezen van je eigen cultuur. Kun je als migrant echt aarden in een nieuwe? Bulawayo schrijft: ‘When our children were old enough and we told them about our country, they did not beg us for stories of the land we had left behind. They went to their computers and Googled and Googled and Googled. When they got off, they looked at us with something between pity and horror and said, Jeez, you really come from there?’