Twaalf jaar geleden, ik was net van de Randstad naar Groningen verhuisd, liep ik op een vrijdagmiddag door het stadscentrum naar het Noorderplantsoen, op weg naar het jaarlijkse theaterfestival Noorderzon. Ik weet niet meer naar welke voorstellingen ik dat jaar ging, ik kan me alleen nog het moment herinneren dat ik over de Plantsoenbrug liep, de eerste festivalgeluiden opving en iedereen op straat verwachtingsvol in de richting van het plantsoen zag kijken. ‘Gelukkig,’ dacht ik, ‘de grote verveling heeft Groningen nog niet bereikt.’

Ik was er al aan gewend geraakt dat festivals of optredens in parken niet zozeer om de voorstellingen draaiden, maar om het publiek zelf en de bar. En eerlijk is eerlijk, ikzelf ben natuurlijk ook ontvankelijk voor de verveling die juist in de verlokkingen op de loer ligt. Hoe vaak heb ik niet de zon op mijn huid gevoeld en het gras in mijn rug, terwijl elders in een tent een optreden bezig was waar ik eigenlijk ook wel heen had gewild. En even vaak heb ik denk ik tijdens het gedreun van een optreden gedacht: waarom lig ik niet gewoon met een boekje in het gras?

Elk weekend is er wel een kade of hondenuitlaatplek waar een tap, een tent, een dj en een band tegemoetkomen aan de schijn van deze culturele behoefte

En misschien kwam het daarom op de Plantsoenbrug ook wel als een opluchting dat er buiten de Randstad nog een wereld leek te bestaan die niet alleen door narcisme en hedonisme werd geleid. Helaas bleek het een kwestie van tijd. Net als op vele andere festivalterreinen draait het ook op Noorderzon inmiddels nog maar nauwelijks om de kunst, maar vooral om het vermaak van de consument.

Zoals de Ice Bucket Challenge een van de vele varianten is van reclame onder het mom van het goede doel, zo is het hedendaagse festival consumentisme onder het mom van kunst en cultuur. De afgelopen jaren schieten deze gepimpte braderieën dan ook als paddenstoelen uit de grond. Elk weekend is er wel een kade of hondenuitlaatplek waar een tap, een tent, een dj en een band tegemoetkomen aan de schijn van deze culturele behoefte. Deze zomer telde Amsterdam meer dan driehonderd (!) festivals en ook deze maand zijn er honderden grote en kleine festivals door het hele land.

Zowel de hoeveelheid als de aard van het aanbod op festivals begint langzamerhand het festival als cultureel fenomeen om zeep te helpen. Het festival als grote jaarlijks terugkerende viering, omlijst met eten, drank en muziek, laat steeds meer de gedachte van het vieren los en richt zich op het consumeren alleen. Het verveelde gevoel dat je op een festival kan overvallen komt dan ook niet uit de lucht vallen.

Het festival dat niets meer te wensen overlaat

Satiricus Micha Wertheim ridiculiseerde onlangs in Vrij Nederland de festivalisering met een paginagrote knipbonactie voor fictieve zomerfestivals waaronder Rosé in the Mud: ‘Bezoekers trekken in dit festival met een gebroken plastic bekertje door de modder van wijnbar naar wijnbar.’ Ik heb hard gelachen toen ik het las, maar heel moeilijk is het niet om deze mode te persifleren.

Neem nu het altijd ver van tevoren uitverkochte (ITGWO voor intimi) dat dit weekend voor de zesde keer wordt gehouden op Vlieland. ‘Middenin de natuur,’ valt te lezen op de website. ‘Voor alle liefhebbers van goede alternatieve popmuziek die behoefte hebben aan een sfeerrijk festival, maar ook graag zelf het tempo willen bepalen en net iets meer keuzemogelijkheden willen. Oesters van het wad, vers gevangen zeebaars, met zorg bereid. Uit je dak gaan op een festivalveld én kampvuurliedjes op het strand. Intiem festivalgevoel én de ‘great wide open.’

Wat wil je nog meer? Natuur, goede muziek, sfeer, eigen tempo, eigen keus, duurzame lokale lekkernijen, gezelligheid, maar ook genoeg stilte om even tot jezelf te komen. Heel veel meer vált er volgens mij niet te willen, en dan ligt verveling dus op de loer. ‘Geluk en welzijn,’ schreef ‘zijn niets anders dan de snelle overgang van wens naar bevrediging en van bevrediging naar nieuwe wens; het uitblijven van bevrediging betekent immers lijden, het uitblijven van een nieuwe wens uit zich in een ijdel verlangen, verveling.’

Met Schopenhauer zou je dus kunnen zeggen dat het probleem van het hedendaagse festival júist is dat het niets te wensen over laat. Maar er is meer aan de hand dan overdaad alleen.

Vieren we ook echt nog iets?

Het festival is niet zo oud als de mens, maar toch zeker zo oud als de landbouw, want met de cycli van de oogst hadden we een telkens terugkerende reden om iets te vieren. Zo ontstonden de oogstfeesten die voor de eenheid van een samenleving van groot belang waren.

Het festival zoals wij dat kennen heeft zijn oorsprong natuurlijk vooral in de legendarische popfestivals van de jaren zestig en zeventig, zoals Isle of Wight (‘68), Woodstock (‘69) en Kralingen (‘70). In zijn verschijningsvorm heeft het veel weg van van zijn revolutionaire voorgangers: de centrale rol van muziek, drank en drugs, de preoccupatie met natuur, rust en ruimte, het koketteren met kunst en filosofie en het verlangen naar authenticiteit en saamhorigheid.

Toch is er een wereld van verschil tussen de eerste popfestivals en de geprofessionaliseerde evenementen van vandaag. Wat ooit tegencultuur heette, is nu in feite doodgewone vrijetijdsbesteding. Er is geen oogst die gevierd wordt, en geen cultuur waartegen wordt afgezet.

Bovendien is ook het ‘gezamenlijk’ op de achtergrond verdwenen. Tot 1994 speelde Pinkpop zich nog af op één veld en op één dag. Het breidde in navolging van het in 1993 voor het eerst gehouden Lowlands uit met meer velden, meer podia over meer dagen. Sindsdien is er nergens meer één podium waar iedereen tegelijkertijd getuige is van hetzelfde optreden, maar is voor iedereen wat wils.

Sterker nog, het draait niet eens meer om de optredens. ‘Het is vooral de context die ons festival eigen maakt,’ meent de organisatie van ITGWO. ‘Verrassende randprogrammering, beeldende kunst, film, uitdagende kinderactiviteiten en voldoende rust en ruimte om er optimaal van te kunnen genieten.’ Aan alles is gedacht. Ook de papa’s en de mama’s hebben de handen vrij om met een gevuld bierkartonnetje in een duinpan neer te strijken.

De randprogrammering is de kern geworden

Randprogrammering behoort dan ook tot de core business van het hedendaagse festival en wordt vooral mogelijk gemaakt door marketing en merchandising - met een rosé‘tje in de nieuwste hot-tub of op een ergonomische zitzak. De organisatie wordt zelfs betaald, zodat de kookcoach, de yogatrainer en de massagetherapeut hun workshops kunnen aanbieden.

Alles is leuk, alles is mooi, alles is lekker en alles is binnen handbereik

Het verschil tussen een festival en een wellnessweekend is moeilijk te vinden. Alles is leuk, alles is mooi, alles is lekker en alles is binnen handbereik. De bands die optreden doen feitelijk vooral dienst als de live-versie van Spotify.

Ik ben zelf ook weleens onderdeel van een randprogrammering. Zonder mezelf naar beneden te willen halen: ik vind een schrijver in een tent niet per definitie ‘cultuur’. Maar als eenmanszaak met hooguit een beamer en een microfoon, ben ik natuurlijk wel een stuk goedkoper dan een theatergezelschap of een band. Op een van die gelegenheden trad ik op in een spiegeltent. ‘Mooie spiegeltent hè,’ bleef het meisje van de organisatie maar benadrukken, want het was duidelijk dat de tent er meer toe deed dan wie erin stond, laat staan wat hij te vertellen had.

De vaste bankjes in de spiegeltent bleken ook maar weinig geschikt om naar een verhaal van een filosoof te luisteren. Door de taxerende blikken van het publiek dat zich afvroeg of het nu niet misschien iets beters miste in een andere tent, kreeg ik het gevoel dat ik vaker heb als ik optreed op een festival: ik ben hier voor hun en voor hun ‘totaalbeleving,’ voor hun ‘life changing event,’ zij komen niet voor mij.

Het is natuurlijk goed mogelijk dat andere schrijvers juist een gretig publiek in hun tent troffen, maar het gevoel dat mijn aanwezigheid in feite bijzaak was, bleef mij het meeste bij.

De consument is bevredigd, maar is hij er ook mee gediend?

Doordat de zo belangrijk geworden randprogrammering vooral bestaat uit lieden die iets te verkopen hebben, van schrijver tot saunagroothandel, en omdat de artiest er is voor het publiek en niet andersom, houdt het festival vandaag de dag hooguit de schijn op van cultuur. Niet de kunst, maar de consument staat centraal. En het aanbod richt zich op het bevredigen van zijn onuitputtelijke en individuele wensen.

Je zou kunnen denken: daar is niets mis mee, toch? De consument lijkt er in elk geval mee gediend. Maar paradoxaal genoeg is dat nu juist niet het geval. Een mens is, schreef de Duitse filosoof immers ‘van nature kunstmatig.’ Dat wil zeggen: we leven evenveel van natuur als van cultuur. Wanneer de mens alleen wordt aangesproken als consument, als een bevrediger van zijn natuurlijke prikkels, dan blijft zijn culturele behoefte onbevredigd. Ook dat kan dat onbestemde verveelde gevoel tijdens een festival verklaren.

De meeste vieringen zijn, net als de monarchie, een evenement geworden dat vrijwel niemand nog durft te verdedigen, maar waarvan velen wel nog graag het feestje mee willen vieren

Cultuur is afhankelijk van vieringen. Het festival als cultuurfenomeen is dus de moeite van het verdedigen waard. Maar de meeste vieringen zijn net als de monarchie een evenement geworden dat vrijwel niemand nog durft te verdedigen, maar waarvan velen wel nog graag het feestje mee willen vieren.

Het festival is ook zo’n feestje. Een feestje vol verbondenheid, medemenselijkheid, creativiteit en engagement. Tenminste, zolang het festival duurt. Zodra de polsbandjes af zijn, is het zoeken naar betrokkenheid en verbondenheid. En is alles saai wat niet tot evenement gebombardeerd is.

Is dat erg? Allicht zijn er ergere dingen te verzinnen. Maar de terugkeer van het festival als cultuurfenomeen, dat zou pas reden voor een feestje zijn.

Hoe de openbare ruimte een stripclub voor andermans trauma werd Het zijn de twee grote verlangens van de moderne mens: roem en vergetelheid. Ze lijken elkaar uit te sluiten, onze zucht naar privacy én paparazzi. Toch ontdekte Arnon Grunberg een plek waar deze strijdige verlangens samenkomen: een seksstrandje in Cap d’Agde te Zuid-Frankrijk. Hier wordt het intieme openbaar, maar ook direct vergeten. Lees hier het essay De laatste massage van Michel Houellebecq Om het begrip ‘interactiviteit’ een nieuwe invulling te geven, neemt Maison de Balzac - een klein museum in Parijs - een masseuse in de arm. Die moet een zomerhit worden, maar dan verschijnt er, in dit fictieverhaal van gastauteur Simone van Saarloos, een beroemd schrijver op de massagetafel. Lees het verhaal hier terug Het leven is soms mooi, soms verschrikkelijk, maar altijd hartverscheurend Gastauteur Jan Postma reisde deze zomer door Frankrijk en België. Hij probeerde het nieuws te mijden, maar de constante stroom rampzalige nieuwsberichten maakte dat onmogelijk. Zijn meegenomen vakantieboeken en de landschappen die hij onderweg aantreft zetten aan tot mijmeren. ‘1.700 executies in Irak, hoe stel je jezelf dat voor? Simpel: neem jezelf en vermenigvuldig dat met 1.700.’ Lees het verhaal hier