Om jihadi’s te kunnen bestrijden, moet je ze eerst leren begrijpen

Femke Halsema
Correspondent Samenleving & cultuur

Afgelopen weekend keek ik naar de documentaire The Weather Underground (2002) over de gelijknamige Amerikaanse revolutionaire en terroristische organisatie die in de jaren zeventig talloze aanslagen pleegde in de

Voortkomend uit het radicale studentenverzet boog een klein deel ervan, onder invloed van en de Amerikaanse oorlogsmisdrijven in Vietnam, af naar geweld. De leden pleegden aanslagen op het Pentagon, gerechts- en overheidsgebouwen en banken.

Inmiddels zijn de voormalige terroristen buikige vijftigers en zestigers en dames met keurig bijgehouden kapsels die opvallend vaak respectabele functies hebben aan Amerikaanse universiteiten. Na jaren van onderduiken en gevangenschap hebben ze het geweld afgezworen. Maar hun revolutionaire elan zijn ze nauwelijks kwijt en echt spijt heeft maar een enkeling. De leden van Weather Underground zijn wel gederadicaliseerd en opnieuw geïntegreerd in de Amerikaanse samenleving, maar zonder hun weerzin tegen de Amerikaanse samenleving werkelijk te verliezen.

Het kabinet heeft geen flauw benul wat jihadisten beweegt

De reden dat ik ernaar keek, was dat het Tweede Kamerdebat over het jihadisme dat vorige week plaatsvond me diep had gefrustreerd: het richtingloze gestuntel van minister Ivo Opstelten (Justitie, VVD) en de bijna schreeuwende leegte in de overheidsstukken. Gemeten naar het gevaar van binnenlands- en internationaal terrorisme waren de glanzende brochure en bijbehorende kabinetsbrief, van een ondraaglijke lichtheid.

Gemeten naar het gevaar van binnenlands- en internationaal terrorisme waren de glanzende brochure en bijbehorende kabinetsbrief van een ondraaglijke lichtheid

Zinnen als: ‘Er vindt een stevige inzet plaats om nieuwe maatregelen in te zetten [sic!] en om bestaande maatregelen te intensiveren.’ Of: ‘Er kan en moet worden opgetreden tegen degenen die de strafwet overtreden.’ En: ‘Er wordt samengewerkt met eerstelijns professionals in velerlei disciplines en met het brede maatschappelijke middenveld.’

Kabinetsbeleid dat zich laat samenvatten als een wanhopige schreeuw om hulp. Het kabinet gaf er vooral blijk van geen flauw benul te hebben wat Nederlandse moslimjongeren beweegt om plotseling in groten getale hardop te fantaseren over een Islamitische Staat en in sommige gevallen zelfs af te reizen om het kalifaat met bruut geweld te helpen opbouwen.

Het Kamerdebat dat op het beleidsproza volgde, ging ook in een droeve cirkel rond. Na de uitwisseling van voorspelbare jij-bakken over multiculti-dhimmi’s (Wilders) en rancuneuze xenofoben (Wilders’ tegenstanders), schaarden de Kamerleden zich in overgrote meerderheid en in arren moede achter het ‘actieprogramma.’ ‘Waarom?’ was de grote, zich herhalende en

Niemand wist het antwoord. Niemand deed een serieuze poging.

De grootste vraag blijft ongesteld: waarom?

Toegegeven, het is ook een duivels dilemma waarmee politici en de samenleving worstelen. Een groot maatschappelijk probleem laat zich pas beheersen en verminderen als men een idee van de oorzaken heeft. Maar de gewelddadige jihad staat geen studieuze reflectie toe; daarvoor is het gevaar van een terroristische aanslag door homegrown radicalen veel te groot.

Dus roeit de overheid met de riemen die zij heeft: het bekende recept van ‘vroegtijdige interventie’ in gezinnen en subculturen en repressie van degenen die de grens naar geweld overgaan. Dezelfde maatregelen, alleen een standje hoger, die de afgelopen jaren juist onvoldoende effect hebben gehad op radicalisering.

En ondertussen blijven, lijkt het, de grote kwesties ongemoeid. De vragen, retorisch opgeworpen door Samsom en andere Kamerleden, blijven onbeantwoord.

Waarom proberen we dit niet te doorgronden en bij de wortels aan te pakken, in plaats van enkel de gewelddadige symptomen ervan te bestrijden?

Waarom haten ze ons? Waarom willen ze Nederland, Europa, het Westen vernietigen? Waarom willen ze gematigde moslims, vrouwen, christenen vermoorden? Wat drijft sommige Nederlandse moslimjongeren om zich zo hard en gewelddadig te keren tegen de samenleving waarin ze zijn opgegroeid? Hoe kunnen jongeren die op school leren over de gelijkwaardigheid van man en vrouw, die zich in vrijheid kunnen ontwikkelen, zich aansluiten bij een zo barbaarse, wrede en totalitaire beweging als IS?

Waarom, is de allereerste en ook belangrijkste vraag, proberen we het jihadisme niet te doorgronden en bij de wortels aan te pakken, in plaats van enkel de gewelddadige symptomen ervan te bestrijden?

Omdat, de Vluchtelingen Organisaties Nederland (VON) vorige week in een emotionele brief aan het kabinet, er ‘een taboe rust op het bekritiseren van religieus extremisme.’

Hoe pijnlijk, hoe waar.

Je kunt niet de radicale islam bestrijden én Saoedi-Arabië te vriend houden

In het Nederlandse debat wordt de islamofobie van PVV-leider Geert Wilders, waarin elke moslim een potentiële terrorist is, vaak beantwoord met een spiegelbeeldig verweer: de islam is het probleem niet. Dat is juist, maar ook niet juist.

De particuliere geloofsbeleving van duizenden moslims wordt al jaren onterecht in de sfeer van misdaad en terreur gebracht. Gewone gelovigen worden daardoor nodeloos gekwetst en geïsoleerd in hun rechtvaardige wens om in vrijheid moslim te kunnen zijn.

Tegelijkertijd neemt de wereldwijde invloed van de meest conservatieve interpretatie van de islam als politieke- en staatsideologie beangstigend toe. Dat gevaar beperkt zich niet tot terroristen die de islam kapen, maar strekt zich uit tot islamitische staten, zoals Saoedi-Arabië en Jemen, die sinds lang op de achtergrond met geld, trainingen en wapens terreurbewegingen faciliteren.

Westerse leiders blinken uit in halfslachtigheid als zij terreurbewegingen aanpakken en tegelijkertijd een machtige geldschieter als Saoedi-Arabië te vriend houden. Zij dweilen met de kraan open door alleen de gewelddadige symptomen te bestrijden, maar de geniepige verspreiding van de islamistische ideologie om economische en geopolitieke redenen ongemoeid te laten. En daarmee welbewust het taboe op extremistisch, politiek islamisme overeind te houden.

Jihadisten begrijpen is niet hetzelfde als er begrip voor opbrengen

Er is nog een taboe dat verhindert de snel groeiende populariteit van het jihadisme te doorgronden en te keren. De bemoeienis van rijke islamitische staten die de rekrutering van jonge strijders financieren, is een belangrijke factor maar verklaart niet waarom juist op dit moment zoveel Nederlandse, Engelse of Belgische moslimjongeren ontvankelijk zijn voor het kalifaat van IS.

VON verzet zich in de genoemde brandbrief tegen het klassieke zieligheidsargument van ‘uitsluitingsmechanismen en discriminatie.’ Niet alleen is het ‘te kort door de bocht’ en mist het een ‘wetenschappelijke basis,’ aldus VON, daarmee wordt ook ‘averechts een soort agressief slachtofferschap’ gevoed.

Hoewel het in de brief niet wordt uitgewerkt, lijkt VON te bedoelen dat de betrokken jongeren zich juist al te graag, zelfs agressief bedienen van het argument ‘dat ze toch niet welkom zijn.’ En inderdaad, veel jihadstrijders zijn juist hoogopgeleid en maatschappelijk kansrijk, hun motivatie is eerder religieus en ideologisch gemotiveerd dan geïnspireerd door persoonlijke omstandigheden.

Alleen dreigt VON daarmee zelf een bestaand taboe te voeden. Begrijpen wat jihadisten beweegt is namelijk niet hetzelfde als begrip hebben voor hun motieven en gedrag. Weten waarom ze de stap zetten naar geweld, is ook iets heel anders dan het vergoelijken ervan.

Het is wel degelijk nodig om in de hoofden te kruipen van de (potentiële) strijders. Niet om ze van hun verantwoordelijkheid te ontslaan, niet om ze ‘zielig’ te vinden, maar om ze hun wapens uit handen te kunnen slaan. Een taboe op het begrijpen van de psychologische make-up van jihadisten, van de omstandigheden die hen ontvankelijk maken voor geweld, verzwakt het verweer ertegen.

Haat + ergens bij willen horen = gewelddadige kracht

In de documentaire The Weather Underground zegt één van de leiders, Mark Rudd: ‘I cherished my hate as a badge of my moral superiority.’ Hij haatte zijn land vanwege de oorlog in Vietnam, de onderdrukking van zwarten en het hardhandige optreden van de autoriteiten tegen vreedzaam verzet. Zijn machteloze haat zette hij met ideologische verwanten om in een gevoel van morele superioriteit en samen zetten zij de stap naar geweld.

Zijn verhaal vertoont grote gelijkenissen met de getuigenissen die zijn opgetekend in het internationale netwerk AVE komt voort uit een bijeenkomst in Dublin in 2011, belegd door Google Ideas, waar zich meer dan zestig voormalige terroristen en extremisten verzamelden: een bont gezelschap van voormalige IRA-leden, neonazi’s, paramilitairen en jihadisten.

Inmiddels, drie jaar later, is dit uitgegroeid tot een wereldwijd netwerk waarin ex-extremisten informatie uitwisselen, kennis verzamelen en - vooral - potentiële terroristen proberen te behoeden voor de stap naar geweld. In hun verhalen keren dezelfde patronen van radicalisering telkens terug.

Haat gaat vaak gepaard met grote, soms overweldigende behoefte om ergens bij te willen horen, om deel uit te maken van een revolutionaire beweging

Als eerste is er de haat. Die vindt soms zijn bestaansgrond in de (internationale) politieke verhoudingen, de samenleving waarin ze wonen of de persoonlijke omstandigheden waarin ze leven. Soms heeft de haat ook géén aanleiding of ratio en is het vooral een sterke drift. In de woorden van een voormalige, Amerikaanse neonazi: ‘My hate had no basis.’

Haat gaat als tweede gepaard met grote, soms overweldigende behoefte om ergens bij te willen horen, om deel uit te maken van een revolutionaire beweging, daar ook de drager van te zijn. Zoals de ex-neonazi het verwoordde: ‘You want to belong to something so badly, you will go to any extreme te be part of it.’

Haat, versmolten met morele superioriteit, wordt een expressieve en gewelddadige kracht. En als je daarbij het verlangen naar een eigen clan, groep of staat optelt, gefaciliteerd door machtige bondgenoten die de haat rechtvaardigen, dan heb je de giftige cocktail voor terreur en geweld.

Dit is geen antwoord op de vraag waarom jihadisten ons, Nederlanders, seculiere moslims, westerlingen, ongelovigen, zo haten. Het is wel een poging om een taboe te lichten. Enkel afschuw van gewelddadig jihadisme helpt niet: we zullen de vijand moeten kennen om hem te overwinnen.