Waarom sprongen deze twee meisjes van de Franse rotsen?
In januari 2005 sprongen twee vijftienjarige meisjes van de kliffen in Cap Blac-Nez, even onder het Franse Calais. De Belgische schrijfster Lara Taveirne (31) schreef er de fantastische roman De kinderen van Calais over. Ik bezocht met haar de kaap, op zoek naar feit en fictie.
Haar moeder is een vrouw die elke dag gelukkig is. ‘Ze beschouwt het leven als één groot geschenk,’ vertelt Lara Taveirne (31) als ik haar ophaal in Brugge, waar ze met haar man en twee kinderen in een bouwvallige sluiswachterswoning woont. Op de zolder staan emmers en kommetjes om binnensijpelend regenwater op te vangen.
Haar moeder kreeg vijf kinderen. ‘Ze dacht: het is hier zó leuk, zoveel mogelijk mensen moeten dit meemaken.’ Lara en haar broertje Wolf dachten daar anders over. ‘Wij stelden vervelende vragen als: vond je het echt nodig om ons te maken?’
In Brugge, waar ze opgroeide, ging ze naar een strenge katholieke school. Docenten wisten zich geen raad met Lara en haar hartsvriendin. ‘Nog één keer en ik knip jullie haren af,’ riep de juf eens uit.
In het voorjaar van 1999, ze was zestien, ging de klas met diezelfde juf op excursie iets ten zuiden van Calais. Naar Cap Blanc-Nez, een grillige kaap met steile kliffen.
Met hamers moesten de leerlingen op het strand stenen stukslaan waarin zich mogelijk fossielen bevonden. Wat later klauterde de klas omhoog en volgde een pad dat zigzaggend langs de randen van de krijtrotsen voerde.
De juf vertelde dat een jaar ervoor een jongen van een andere school naar de rand was gelopen, waar de bodem poreus is. Hij verdween in een gat en sloeg zo’n zestig meter lager op het strand te pletter. Het was dus ten strengste verboden de rij te verlaten.
En dat is precies wat zij deden: hand in hand stormden Lara en haar vriendin op de afgrond af, hielden stil en keken grinnikend om. De lerares kwam de gebeurtenis niet te boven. ‘Ze is daarna gestopt met lesgeven.’ Lara en haar vriendin werden van school gestuurd.
Geen moed om te springen
In januari 2005, ze studeerde Germaanse Talen aan de universiteit van Gent, las ze een bericht in de Belgische krant De Morgen. Daarin stond dat twee Franse meisjes van vijftien zich bij Cap Blanc-Nez van een klif hadden geworpen.
Het lichaam van een van hen, Noémi, werd de volgende ochtend gevonden. Het lichaam van de ander, Clemence, ontbrak. Het kon niet lang duren voordat dat ook terecht zou zijn: een wandelaar trof op een verderop gelegen strand schooltassen en een schoen van Clemence aan.
Het bericht in De Morgen eindigde met een zinnetje dat Lara intrigeerde: ‘De ouders van Clemence klampen zich vast aan de hoop dat hun dochter mogelijk de moed niet heeft gehad om te springen.’ Ze begon te schrijven aan een roman, die ze De kinderen van Calais noemde.
De roman verdween in een la. Ze trouwde, kreeg kinderen en haalde het manuscript pas weer tevoorschijn toen een redacteur van de Belgische uitgeverij Manteau haar om materiaal vroeg. Afgelopen mei verscheen het boek. De Belgische kritieken waren lovend, in Nederland bleef het vooralsnog onopgemerkt.
Smakkend neerkomen
In De kinderen van Calais is de zelfmoord van de Franse meisjes slechts een uitgangspunt. Lara deed geen onderzoek en fantaseerde erop los. In het boek heten de meisjes niet Noémi en Clemence, maar Lilith en Violaine. Violaine, zo bedacht Lara, kreeg vlak voor de sprong een baby. De vader is een jongen waar ze alle twee verliefd op waren.
Dan volgt een ingenieus plot, al is het de hoogsteigen stijl van Lara Taveirne die De kinderen van Calais zo bijzonder maakt. ‘Jouw moeder had meer bikini’s dan de mijne,’ luidt de perfecte eerste zin van het boek.
Een meisje had hem toevertrouwd dat ze sinds de penis van haar vader nooit meer iets in haar had gehad
Deze moeder, het gaat om de moeder van Lilith, heeft een zus die al een paar uur na de bevrijding zwanger was van een Canadees. De Canadees liet haar blote billen ‘smakkend’ neerkomen ‘op de lange stenen toonbank van de vismarkt waar anders mosselen, wijting, zeeduivel, schar en schelvis uitgestald lagen op verbrijzeld en bloeddoorlopen ijs.’
De moeder van Violaine is niet zo knap als die van Lilith. De natuur heeft haar ‘het starre uiterlijk gegeven van een vis die al drie dagen op het droge ligt.’ Violaine is ontstaan ‘in een maanlandschap, aangevreten door baarmoederlijke cysten.’ ‘Drupsgewijs kwam ik uit de vermoeide penis van mijn vader.’
Lilith kan in haar dagboek een zin zo hard doorstrepen ‘dat haar balpen al op de volgende dag zat.’ Konrad, een bijfiguur, is een triest geval dat alleen maar droeve liefdes heeft gekend. ‘Een meisje had hem toevertrouwd dat ze sinds de penis van haar vader nooit meer iets in haar had gehad.’
Het lichaam is nooit gevonden
Met Lara rijd ik richting Frankrijk. Een maand geleden sprak ik al een keer met haar, op het Centraal Station van Amsterdam. Ze vertelde toen onder meer over Wolf, haar broertje, die in december 2012 spoorloos verdween.
In mei 2013 werd Wolfs lichaam gevonden in een bos in het uiterste noorden van Zweden. Uit een dagboek dat hij bij zich droeg, bleek dat hij de dood bewust tegemoet liep. In de ijzige kou met weinig kleren aan: een vorm van suïcide waar ik nog niet van had gehoord.
Behalve uiterst triest, vond ik het curieus dat haar broer kennelijk worstelde met dezelfde existentiële nood als haar personages, en net als een van hen voor de dood koos. Lara vond van niet. ‘Dat verlangen naar verdwijnen of grenzen overgaan, dat zat op die leeftijd ook diep in mij,’ zei ze toen. ‘Wolf was precies als ik. Hij was de extreme versie van mij.’
We passeren Calais, Cap Blanc-Nez doemt op. Pas geleden ontdekte Lara, tot haar verwondering, dat het lichaam van Clemence nooit is teruggevonden. Ze las dat in een krant, nadat haar roman was verschenen.
De ouders van Clemence klampen zich, bleek uit datzelfde bericht, vast aan de hoop dat hun dochter aan de rand is blijven staan, net als in Lara’s boek. ‘Wat ik in mijn boek beschrijf zou werkelijk gebeurd kunnen zijn.’
De sprong
Tussen dagjesmensen lopen we wat later naar de hoogste top, waar een monument voor gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog staat. Noémi, las Lara in het krantenbericht, is ’s ochtends gewoon in Calais naar school gegaan.
Het was een donderdag in januari 2005, het sneeuwde flink. Clemence, die in een dorp buiten Calais woonde, kon vanwege de sneeuw pas aan het begin van de middag door haar vader worden afgezet.
Ik voel de zuigkracht van de diepte. Hier kan het geweest zijn, denk je niet?
Clemence is de school nooit ingegaan, terwijl Noémi rond diezelfde tijd het gebouw verliet. Lara denkt dat de meisjes daarna de bus naar Escalles hebben genomen, een dorp aan de voet van de Cap, en toen verder zijn gelopen. Om zes uur zag iemand ze nog: de meisjes stonden op een van de kliffen, leunend tegen de wind.
Lara vraagt zich af waar Noémi en Clemence, of in ieder geval Noémi, in de diepte zijn verdwenen. Niet hier bij het monument; daarvoor is de afgrond niet steil genoeg. Een stuk verderop, zuidwaarts, rijzen de kliffen loodrecht op uit de zee. Lara vermoedt dat het daar gebeurd zal zijn. ‘Dat is ook de plek waar we destijds liepen met de klas.’
Eenmaal ter plaatse loopt Lara naar de rand. Diep beneden ons zien we de zee en mensen die over het strand lopen. Het uitzicht is fraai: Engeland is in de verte zichtbaar. ‘Ik denk dat zoiets wel helpt, wil je de sprong daadwerkelijk maken.’
Lara knielt in het gras en tuurt naar beneden. Ze gaat liggen en vraagt of ik haar voeten wil vasthouden. Ik houd haar voeten vast, Lara’s hoofd hangt over de rand. ‘Ik voel de zuigkracht van de diepte,’ zegt ze. ‘Hier kan het geweest zijn, denk je niet?’
Is de werkelijkheid creatiever?
We lopen verder en vinden een bunker die deel uitmaakt van de door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog vervaardigde Atlantikwall. We gaan de bunker in: een vierkante ruimte die aan de zeezijde open is en waar een leeg knakworstenblik ligt. ‘Ze zijn rond 13.00 uur vertrokken en om 18.00 uur nog gezien. Misschien hebben ze hier wat tijd doorgebracht?’
Clemence, las Lara in het krantenbericht, had liefdesverdriet, waar ze in haar dagboek uitgebreid over schreef. Lara was, toen ze met de klas op excursie ging, eveneens verliefd. ‘Voor de eerste keer: het is een hormonale krankzinnigheid die bezit van je neemt.’ Noémi was altijd al zwaarmoedig. ‘Die kraste zich en schreef morbide gedichten.’
We lopen terug naar de parkeerplaats, waar een frietkot staat. Een man met weinig ondertanden en een mollige vrouw verkopen er friet. Lara begint een gesprek met de mollige vrouw. Het verhaal van de meisjes is haar bekend. Ze vertelt dat Noémi en Clemence op die koude januaridag vanuit Calais hierheen zijn gelopen: een barre tocht van zo’n vijftien kilometer.
De man zegt dat het drama zich ten noorden van de gedenknaald heeft voltrokken, niet op de plek waar wij vandaan komen. Lara slaakt een gilletje als de mollige vrouw vertelt dat de meisjes, net als in haar boek, verliefd waren op dezelfde jongen.
Ze weet niet of een van de meisjes, net als in Lara’s boek, zwanger is geweest. Maar dergelijke geruchten doen in de gemeenschap tot op de dag van vandaag hardnekkig de ronde. ‘Misschien,’ zegt ze, ‘is Clemence met de baby op de boot naar Engeland vertrokken.’
We rijden terug naar België. Onderweg hebben we het over de menselijke verbeelding, en of de werkelijkheid, een grillig mysterie op zichzelf, niet eindeloos veel creatiever is dan welke menselijke verbeelding dan ook; een theorie die ikzelf vurig aanhang. Lara noemt het op zijn minst ‘griezelig’ dat alles wat zij in haar fantasie verzonnen heeft, na deze dag opeens daadwerkelijk mogelijk blijkt te zijn.