Zalig zijn de onwetenden, in de strijd tegen het jihadisme

Femke Halsema
Correspondent Samenleving & cultuur

Eerst schoof ik ’em terzijde als lui en voorspelbaar, van in Trouw. Als je de vraag opwerpt waarom jihadisten ons, Nederlanders, westerlingen, gematigde moslims en ongelovigen, zo haten, dan weet je bij voorbaat dat de reacties niet mals zullen zijn.

En maakte ik vorige week hier op De Correspondent. In de woorden van Drayer: ‘Denken dat voor het Kwaad per definitie een rationele verklaring te vinden moet zijn, is een van de pijnlijkste opinions chics van het huidige tijdsgewricht. Een van de gevaarlijkste trouwens ook.’

Ja, stel je voor.

Dit soort vragen stelden we bij Adolf Hitler toch ook niet? Of, zoals Drayer het zegt: ‘Zouden er in de twintigste eeuw óók opiniemakers zijn geweest die zich het hoofd braken over de motieven van Nederlandse vrijwilligers die zich aanmeldden bij de SS?’

Nee natuurlijk niet mevrouw Drayer. Er zijn geen boekenkasten volgeschreven over de totalitaire verleiding van het nazisme, noch hebben in de generaties van filosofen zich aan die kwestie gewijd. Ignorance is bliss, zalig zijn de onwetenden, en daarmee was de column wel samengevat, leek me.

Toch spookte Drayers commentaar door mijn hoofd. Het is namelijk de deftige variant op een wijdverspreide emotie die, kort samengevat, neerkomt op: ‘Eerst rammen en dan nadenken.’ En inderdaad, als er genocide dreigt, als yezidi’s, vrouwen, christenen en Koerden massaal worden afgeslacht, dan kun je niet op je handen gaan zitten en de oorzaken van het geweld aan grondig onderzoek onderwerpen. Dan moet je handelen.

Alleen, nu Barack Obama een driejarige oorlog aankondigt, waarbij ook Nederland staat te trappelen om mee te mogen doen in het ‘hoogste geweldsspectrum,’ lijkt het mij wel zo verstandig om - ook - een analyse te maken van de achtergrond en aard van het kwaad dat we bestrijden. Zeker als de bestrijding van IS in Irak, Bashar al-Assad in Syrië en de Ayatollahs in Iran steviger in het zadel helpt en de macht van Saoedi-Arabië in de regio vergroot.

In het slechtste geval blijkt de strijd tegen IS slechts een fase in een neergaande spiraal van geweld: verdere radicalisering, zich verspreidend etnisch en religieus geweld, voortgaande geopolitieke ontwrichting in het Midden-Oosten en in Afrika.

In onze liberale democratie verdient het kwaad ook, en juist, een rationele reactie

En op de kleinere schaal van onze eigen samenleving lopen we hopeloos achter de feiten aan als de batterij aan preventieve en repressieve maatregelen geen, of een averechts effect heeft op de aantrekkingskracht van IS op Nederlandse moslimjongeren. Als bijvoorbeeld het preventieve intrekken van paspoorten niet het extremisme vermindert maar juist versterkt, omdat de betrokkenen het ervaren als de bevestiging een staatsvijand en dus vogelvrij te zijn.

De vraag te stellen wat jihadisten beweegt, is dus vóóral de vraag te stellen naar de effectiviteit van onze binnenlandse en internationale reacties.

Iedereen die openlijk die vraag stelt, kan rekenen op een morele oorvijg, zoals Drayer die aan mij uitdeelt. De vergelijking met de nazi’s, de klassieke dient daarbij alleen als een stok om de hond mee te slaan. Zij symboliseren immers het ultieme kwaad; dat te willen analyseren is het te vergoelijken en dat getuigt van slappe knieën. Dat is ‘gevaarlijk’ zelfs.

De historische vergelijking

Alleen, als je het retorische foefje even opzij duwt, is de vergelijking met het nazisme eigenlijk niet zo vreemd (en daarmee levert Drayer onbedoeld toch nog een interessante bijdrage). In de verleidingskracht van de nazi-ideologie ligt namelijk wel degelijk een aanknopingspunt om het gewelddadige jihadisme te begrijpen en te kunnen bestrijden.

Neem bijvoorbeeld The politics of cultural despair, het historische uit 1961 van de Joods-Amerikaanse wetenschapper Daarin analyseert hij het leven en werk van drie invloedrijke, maar inmiddels vergeten Duitse cultuurcritici. Stern gebruikt hun vooroorlogse bekering tot nazisme en antisemitisme om de aantrekkingskracht ervan te doorgronden.

Aan de wortel van hun nazisme ligt, zegt Stern, een diepe afkeer van de liberale democratie: van modernisme, individualisme, rationaliteit, tolerantie en een kosmopolitische cultuur. Veel minder dan van een intellectuele kritiek was er bij hen sprake van rancune, van wanhoop en eenzaamheid. Zij verlangden intens naar een nieuw geloof, naar een gemeenschap en naar overzichtelijkheid. Zij haatten het liberalisme, omdat het hen tot outcasts maakte en losrukte van een denkbeeldig verleden dat zij koesterden.

Het kost weinig verbeeldingskracht om deze analyse te verplaatsen naar het extremistische islamisme en de aantrekkingskracht die dit heeft op rancuneuze jongeren die zich outcasts voelen. In de decennia na publicatie van zijn boek, verbond Stern zijn analyse zelf ook aan het extremisme dat hij wereldwijd waarnam.

Sterns analyse bevat bovendien een tweede element. Niet alleen wanhoop en rancune over de moderne liberale samenleving leidden tot extremisme, maar ook het volledige falen van liberale denkers en politici in vooroorlogs Duitsland om boven de verdeeldheid uit te stijgen en een aansprekend toekomstperspectief te schetsen deed dat. De waarden van gerechtigheid, gelijkheid, burgerschap en wederzijds respect moesten worden verdedigd, maar liberale democraten, aldus Stern, schoten dramatisch tekort.

En ook hier ligt een historische vergelijking voor de hand. Oog in oog met de barbarij van IS, is de repressieve verleiding groot. Het afnemen van burgerrechten, het opzij schuiven van proportionaliteit en redelijkheid in de omgang met moslims in eigen land en de overgave aan vernietigingsretoriek.

Het wrede geweld van IS wordt, onvermijdelijk, met geweld beantwoord. Maar in onze liberale democratie verdient het kwaad ook, en juist, een rationele reactie.