Thuis ben je waar de jeugd af en toe aan zelfmoord denkt
Dinsdag arriveerde ik in Parijs. Ik ben ondergebracht in de Cité Internationale Universitaire de Paris, in een kamer met eigen badkamer en toilet. De twee handdoeken zijn zo groot als een postzegel, maar verder heb ik niets te klagen. En met een beetje goede wil kun je je ook met een postzegel afdrogen.
Leven is improviseren en je aanpassen aan de omstandigheden.
Ik ben hier voor L’homme sans maladie, oftewel De man zonder ziekte, een roman die in Nederland in 2012 uitkwam en die zich voor een aanzienlijk gedeelte in Irak afspeelt. De hoofdpersoon is een architect.
Op de eerste avond na aankomst, gebruikte ik het avondeten in gezelschap van mijn Franse uitgevers H. en G. Zij zijn getrouwd en houden, zoals getrouwde stelletjes betaamt, niet alleen van elkaar maar ook van (openbare) ruzie. Aanwezig waren verder een dame uit Nancy die daar een grote boekenbeurs organiseert en haar dochter die medicijnen studeert en die binnenkort op vakantie naar China gaat.
G. rookte zoals gewoonlijk grote sigaren. De lucht van sigaren bevalt me, vooral van die grote dikke. Ik zal er zelf niet snel een opsteken, maar de geur doet een mens goed.
Het gesprek ging van Irak naar Nancy en van boeken naar schrijvers.
De twee handdoeken zijn zo groot als een postzegel, maar verder heb ik niets te klagen. En met een beetje goede wil kun je je ook met een postzegel afdrogen
Om een uur of elf keerde ik terug naar de universiteit, die nu uitgestorven was en die, dat moet gezegd, qua architectuur werkelijk bijzonder is. Gebouwd in een tijd toen de universiteit nog prestige had.
De Cité Internationale Universitaire de Paris was opgericht na de Eerste Wereldoorlog, met als doel de verstandhouding tussen de verschillende volkeren te bevorderen en de wereldvrede naderbij te brengen. Veertig landen hebben veertig verschillende ‘huizen’ op de campus. Zo is er het Argentijnse huis, het Nederlandse huis, het Iraanse, het Duitse huis, genaamd het Heinrich Heinehuis, et cetera.
Het Nederlandse huis, ontworpen door Dudok, wordt momenteel verbouwd dus ben ik ondergebracht in het hoofdgebouw.
Op woensdag zou ik gaan lunchen met de heer O., die verantwoordelijk is voor het Nederlandse gebouw. Hij is Fransman, en hoewel hij de nacht ervoor een kind had gekregen liep hij over van enthousiasme. Of misschien liep hij juist daarom over van enthousiasme.
Hij zei wel dat het dakterras van het Nederlandse huis ook na de renovatie gesloten zou blijven voor de studenten. Ze hadden te veel zelfmoorden gehad.
De rondleiding die hij na de lunch gaf duurde ruim twee uur en had nog veel langer gekund, dat gaf hij zelf toe. ‘Je kunt hier dagen ronddwalen,’ zei hij. ‘Je kunt elk huis in, gesprekken aanknopen met de bewoners, de architectuur bewonderen of juist verafschuwen.’
Ik ging terug naar mijn kamer en opende het raam.
Het was een mooie dag in de vroege herfst of in de late nazomer. Beneden stonden studenten in een groepje. Ik weet niet wat ze aan het doen waren, ze stonden dicht op elkaar. Een vrouw met een kinderwagen liep voorbij, het park van de campus is ook open voor de niet-studerende bevolking.
Thuis ben je waar de jeugd af en toe aan zelfmoord denkt.