Malaparte, de schrijver die ’s nachts met de honden mee blafte

Joris van Casteren
Journalist
Curzio Malaparte. Foto: Hollandse Hoogte

Gisteren werd de Nederlandse vertaling van het Dagboek van een vreemdeling in Parijs van de bekende Italiaanse schrijver Curzio Malaparte (1898-1957) gepresenteerd. In het dagboek lezen we dat de schrijver een tijdlang goede betrekkingen onderhield met Benito Mussolini, en hoe zijn boeken tot stand kwamen. En ook dat hij graag ’s nachts met de honden mee blafte.

Ik wist het een en ander van maar niet dat zijn grootste genot erin bestond ’s nachts met honden te communiceren. In het deze week, voor het eerst verschenen Dagboek van een vreemdeling in Parijs noemt hij het ‘het enige plezier in mijn leven.’

Op het Italiaanse eilandje Lipari, waar hij in 1933 wegens antifascistische activiteiten in ballingschap gaat, maar al vlug wordt vrijgelaten omdat Benito Mussolini een zwak voor hem heeft, is hij ermee begonnen, omdat hij daar alleen honden had om mee te praten.

‘Ik leunde tegen de balustrade van het terras en ik riep Eolo, de broer van mijn hond Febo, ik riep Vulcano en Apollo, en Stromboli, allemaal honden met klassieke namen […].’ Vissers deden hun beklag bij de carabinieri en Malaparte werd gesommeerd af te zien van zijn nachtelijk geblaf.

Op het eiland Capri, waar hij zijn vermaarde, zelfontworpen huis liet bouwen, nam hij de gewoonte weer op. Het zinde de Amerikanen, die in het najaar van 1943 bij Napels waren geland, absoluut niet. Malaparte deed zijn beklag bij de Engelse admiraal Morse, die zei: ‘U hebt het recht om te blaffen, als u dat prettig vindt, want Italië is nu vrij. Er is geen Mussolini meer.’

U hebt het recht om te blaffen, als u dat prettig vindt, want Italië is nu vrij. Er is geen Mussolini meer

Ook in Parijs, waar hij in 1947 onderduikt bij vrienden omdat in Italië fascisten én antifascisten het op hem hebben gemunt, slaat Malaparte aan, waarop honden aan de overkant van de Seine reageren. Een agent komt op hem af: ‘Speelt mijnheer voor waakhond?’ Malaparte: ‘Mag ik van u blaffen?’ ‘Doet u maar, mijnheer,’ zegt de agent.

Het weerzien met Parijs, waar hij eerder woonde en werkte voor Franse en internationale bladen, verloopt steeds ongemakkelijker. De Fransen, die hij hoog aanslaat, hun literatuur is naar zijn mening de subtielste ter wereld, moeten weinig meer van hem hebben: snauwt hem af, doet of hij hem niet kent.

Italië had immers deel uitgemaakt van de As-mogendheden, en Malaparte zelf, van 1922 tot zijn royement in 1931 lid van de Fascistische Partij, aarzelde niet om het Mussolini naar de zin te maken wanneer hem dat persoonlijk voordeel opleverde.

Dat persoonlijk voordeel was noodzakelijk om twee fenomenale boeken te kunnen schrijven: Kaputt (1944) en De huid (1949), waarin we Malaparte tijdens de Tweede Wereldoorlog als diplomaat en oorlogscorrespondent volgen langs verschillende Europese brandhaarden en waarin hij genadeloos, erudiet en altijd uiterst hilarisch zowel het fascistische als het geallieerde gezag portretteert.

Los van allerlei ander moois lezen we in het dagboek, uitstekend vertaald door Jan van der Haar, een aantal dolkomische anekdotes, een soort bonusmateriaal dat Kaputt of De huid niet haalde. Een zo’n anekdote betreft zijn ontmoeting op jonge leeftijd met Mussolini, over wie Malaparte in een café heeft opgemerkt dat hij altijd lelijke dassen draagt.

In zijn reusachtige, marmeren vertrek in het Palazzo Chigi wast Il Duce hem de oren, sommeert hem dan te vertrekken. Halverwege het vertrek draait Malaparte zich om. ‘Mag ik een laatste woord te mijner verdediging spreken?’ ‘Spreekt u maar,’ zei Mussolini, opkijkend. ‘Ook vandaag,’ zei ik, ‘draagt u een lelijke das.’