Twee maanden geleden was ik er nog vrij positief over: de in 2006 ingestelde die scholen verplicht om aandacht te besteden aan ‘actief burgerschap.’ Bij die lessen leren kinderen van de basis- en middelbare school wat er allemaal bij komt kijken als je vreedzaam wilt samenleven in een maatschappij waar mensen wonen met veel verschillende achtergronden.

Het is ook de bedoeling dat ze praten over de maatschappelijke bijdrage die zij zelf - nu en later - zouden kunnen leveren. beschouwde ik de lessen als een erkenning van de noodzaak om kinderen te leren om verder te kijken dan hun eigen individuele belang.

Daar dachten de meesten van jullie anders over: ‘Burgerschapslessen om empathie te vergroten? Dweilen met de kraan open, zolang de wereld om het kind heen allesbehalve empathisch is,’ was een reactie die in verschillende formuleringen terugkwam.

Een ander genoemd bezwaar was dat scholen in Nederland weliswaar verplicht zijn om les te geven in actief burgerschap, maar dat de voorschriften te vrijblijvend zijn. Het zou daardoor geen zoden aan de dijk zetten.

Nederlandse kinderen blijken na vier jaar zeer burgerschapsonvaardig:
ze halen de allerlaagste scores

Dit tamelijk sombere beeld vindt bevestiging in de wetenschap. Uit een naar hoe het gesteld is met de ‘burgerschapsvaardigheden’ van veertienjarige kinderen in 38 verschillende landen, blijken Nederlandse kinderen na vier jaar verplicht onderwijs over dit onderwerp zeer burgerschapsonvaardig: ze halen de allerlaagste scores.

Nederlandse scholieren weten niet goed hoe de democratie werkt, zijn amper geïnteresseerd in politiek, voelen zich niet geroepen om zich op latere leeftijd in te zetten voor de maatschappij en hechten opvallend weinig waarde aan de rechten van minderheden.

voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer, komt het erop neer dat jongeren in Nederland een groot deel van onze gemeenschappelijke waarden en normen niet delen en hun opvattingen hierover niet baseren op kennis: die hebben ze namelijk amper, zo blijkt uit het onderzoek.

Of zoals Evelien Tonkens, bijzonder hoogleraar actief burgerschap het verwoordt in een in dagblad Trouw: ‘Wat we in de lage scores van de Nederlandse kinderen ook terugzien, is hoezeer zij - net als volwassenen - door politieke retoriek beïnvloed worden. Onze kinderen zijn brave leerlingen als het om burgerschap gaat, alleen komt hun kennis van de straat en de media; het onderwijs verzuimt om ze een kritische houding aan te leren.’

Ambitieuzere opvoeders graag

Maar ligt het wel aan het onderwijs? En wat is de rol van de ouders? Hoe kunnen Nederlandse kinderen dán actievere burgers worden? Voor antwoord op die vragen sprak ik met Micha de Winter, hoogleraar pedagogiek in Utrecht en schrijver van het boek (2011).

Kinderen moeten volgens De Winter leren dat er naast hun eigen belang nog zoiets bestaat als het gemeenschappelijke belang

De Winter stelt dat er inderdaad een halfslachtig beleid wordt gevoerd als het gaat om burgerschapsvorming. De overheid wil het ergens wel, maar de voorschriften voor het onderwijs zijn te vrijblijvend. Dat blijkt ook uit het dat eind 2012 naar buiten kwam. Veel scholen komen niet aan het verplichte vak toe. Bovendien hebben docenten vaak geen idee hoe ze het vak moeten invullen.

In zijn boek Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding doet De Winter een poging die tweeslachtige houding van de overheid te verklaren: het is niet meer bon ton om opvoeding en de toestand in de wereld aan elkaar te koppelen. We geloven niet meer

Het opvoeden zelf heeft steeds minder te maken met het bijbrengen van moraal; het wordt meer en meer teruggebracht tot gedragsregulering

Als iemand het in zijn hoofd haalt om opvoeding te willen inzetten om maatschappelijke doelen te bereiken wordt dat als naïef beschouwd of riekt het al snel naar staatsopvoeding, zo stelt hij. Het past ook niet bij het eenzijdige opvoeddoel dat de meeste ouders voor ogen hebben:

Het opvoeden zelf heeft steeds minder te maken met het bijbrengen van moraal; het wordt meer en meer teruggebracht tot gedragsregulering. Ouders lijken geslaagd te zijn als er zich geen serieuze problemen in het leven van hun kinderen hebben voorgedaan.

Natuurlijk komt het de samenleving ten goede als kinderen zich op het individuele vlak goed ontwikkelen, maar ouders en andere opvoeders moeten volgens De Winter wel een stuk ambitieuzer worden. Kinderen moeten volgens hem ook leren dat er naast hun eigen belang nog zoiets bestaat als het gemeenschappelijke belang.

Daarvoor moet je met ze praten over wat democratie nou eigenlijk is: ‘Wat betekent het om te leven in een democratische samenleving waarin je het recht hebt op een eigen identiteit, maar waarin je ook anderen datzelfde recht moet gunnen? Hoe bied je weerstand tegen het verleidelijke wij-zij-denken dat enerzijds een veilig gevoel van verbondenheid geeft maar anderzijds het risico van dehumaniseren en uitsluiten van de ander met zich meebrengt? Of: hoe geef je gestalte aan vrijheid in je leven? Wat is belangrijk: ongestoord je eigen gang kunnen gaan, of juist samen met anderen vorm geven aan het bestaan, bijvoorbeeld als het gaat om duurzaamheid of sociale rechtvaardigheid?’

‘We zijn bang’

Om dit soort vragen een zwaarwegender plek in de opvoeding te geven, moeten we af van de situatie waarin ouders sinds de ontzuiling terecht zijn gekomen. Omdat gezinnen niet meer zo vanzelfsprekend deel uitmaken van een bepaalde gemeenschap, merk je volgens De Winter dat ze steeds meer naar binnen gekeerd raken. Dat schept een klimaat waarin empathie – volgens De Winter bij 95 procent van de kinderen nog steeds prima ontwikkeld – in steeds sterkere mate niet verder reikt dan de directe familieleden. ‘In het openbare leven hebben we steeds minder met elkaar gemeen. We vinden de buitenwereld bedreigend. We zijn bang,’ aldus De Winter.

Maar er is nog iets wat die sterke focus op de individuele ontwikkeling van het eigen kind in stand houdt. In zijn boek haalt De Winter onderzoek aan van historisch pedagoog Janneke Wubs die schrijft dat ouders vroeger veel meer expliciete richtlijnen kregen voor het opvoeden van hun kinderen. Dat kun je goed vinden of niet, feit blijft dat ouders nu veel meer zelf op zoek moeten naar opvoedinformatie en al die - soms tegenstrijdige - adviezen moeten wikken en wegen.

Daar komt bij dat ouders zich, meer dan vroeger, sterk verantwoordelijk voelen voor het geluk van hun kinderen. Dat kan bij elkaar opgeteld tot de nodige onzekerheid leiden. De Winter: ‘Als je die wrijving, die nou eenmaal bij opvoeden hoort, allemaal alleen moet opvangen met je druk-druk-druk-bestaan en het niet vanzelfsprekend is om daar met anderen over te praten, is het wel begrijpelijk dat je gaat twijfelen of het allemaal wel goed is wat je doet en of het gedrag van je kind wel normaal is.’

Het gevolg: er komen steeds meer deskundigen die ouders gaan uitleggen wat er met hun kind aan de hand is. En omdat er zoveel deskundigen zijn, durven ouders nog weer minder op hun eigen oordeel af te gaan. ‘Ik hoorde laatst dat er zoiets bestaat als een ‘slikdeskundige’ voor jonge kinderen. Zouden kinderen daar nou echt gelukkiger van worden?’

Democratische indoctrinatie

Moeten we terug naar de verzuiling? Dat kan niet en moeten we ook niet willen, vindt De Winter. Wat hij wel wil? Een ‘Pedagogische Civil Society.’ Er zou volgens hem weer meer samengewerkt moeten worden tussen ouders. Er moeten meer verbindingen komen tussen ouders en school en de relatie tussen ouders en opvoeddeskundigen zou gelijkwaardiger moeten worden. Dat is natuurlijk nooit van boven op te leggen. En daarom moeten we beginnen om daar meer over te praten en te debatteren.

‘Ik denk dat een beetje democratische indoctrinatie echt wel te rechtvaardigen valt’

Daar wordt aan gewerkt. Zo werkt de Universiteit Utrecht samen met een twaalftal gemeenten aan het project Allemaal opvoeders. Voor dit project worden er opvoedingsdebatten georganiseerd, ouderkamers op scholen ingericht, huiskamerbijeenkomsten georganiseerd en initiatieven ontplooid om de dialoog tussen buurtbewoners en ‘hangjongeren’ te bevorderen.

Maar er zou meer moeten gebeuren. Scholen zouden serieuzer aan de slag moeten met burgerschapsvorming. ‘In een tijd van individualisering, fragmentatie en toenemende diversiteit heb je common ground nodig,’ zegt De Winter. ‘Les in burgerschap is het enige wat je kunt doen om dat te bewerkstelligen.’

De bezwaren die hier tegenin worden gebracht – staatsindoctrinatie moet je niet willen, er is geen overeenstemming over wát we kinderen precies bij moeten brengen, er is twijfel over het effect van dit soort lessen – wuift hij weg.

‘We hebben in Nederland een democratie. Een samenlevingsvorm die erop gericht is om conflicten tussen individuen en of groepen op een geordende en vreedzame manier op te lossen. De ethiek die daarbij hoort, gaat over gelijkheid en gelijkwaardigheid, sociale verantwoordelijkheid, rechten en plichten, over het verbod op discriminatie et cetera. Ik zou zeggen dat 99 procent van de bevolking daar in wezen een voorstander van is. Ik denk dat een beetje democratische indoctrinatie echt wel te rechtvaardigen valt.’

Dit artikel is geschreven door Marilse Eerkens.

Aanstaande woensdag 15 oktober is Micha de Winter spreker op een avond die is georganiseerd door ‘Studium Generale’ van de Universiteit Utrecht. De titel van zijn verhaal: ‘Kan burgerschap geleerd worden?’ De avond is van 20.00 tot 21.30 uur en wordt gehouden in de Aula van het Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht. De toegang is gratis.

Cito-toetsen voor peuters van twee, moeten we dat willen? Hoe profiteer je maximaal van het enorme leervermogen van peuters? Pedagoog Margot Meeuwig denkt het antwoord te weten: stel niet de vraag ‘hoe houden we het kind bezig?’, maar ‘wát houdt het kind bezig?’. En blijf ver weg van Cito-toetsen. Ze brengt haar pedagogische filosofie sinds kort in de praktijk in het nieuwe Haagse kindcentrum Perron 07. Lees de reportage hier terug Waar moeten de kinderen van kinderopvanggigant Estro heen? Het nieuws op vrijdag 4 juli: de grootste kinderopvangaanbieder van Nederland – de Estrogroep - is failliet en maakt een doorstart. Het is nog maar de vraag of dit goed nieuws is voor ouders en medewerkers. Want aan de doorstart zit een luchtje. En wisselen van opvang is niet zo gemakkelijk als wisselen van telefoonaanbieder. Lees het stuk hier terug