De Buchmesse in Frankfurt is door een uitgever weleens getypeerd als een slachthuis. Eigenlijk volstaat het woord ‘Buchmesse,’ Frankfurt hoeft er niet bij. Al is er in de lente ook een Buchmesse in Leipzig, maar dat is een vriendelijke beurs voor lezers.

Frankfurt is anders.

De eerste keer liep ik er rond in 1990, als bezoeker. Ik kocht een kaartje bij de ingang, was overweldigd en besloot uitgever te worden. Terwijl ik over de beurs liep begon de transformatie: ik ging anders lopen, bestudeerde de boeken met een zekere professionele interesse, althans dat dacht ik, en ’s avonds at ik in de Pizza Hut van Wiesbaden een pizza. Ik logeerde in een hotel in Wiesbaden, want in Frankfurt was geen kamer meer te krijgen.

Later ben ik nog enkele malen teruggeweest. Een paar keer als uitgever en als assistent van een uitgever, te weten Jan Ritsema. In 1993 als journalist. Wim Brands had mij voor een radioprogramma naar Frankfurt gestuurd om op zoek te gaan naar de Nederlandse ziel, Nederland was dat jaar Schwerpunkt. Ik klampte iedereen die ik maar durfde aan te klampen aan met de vraag of ‘de Nederlandse ziel’ bestond. Alle antwoorden kan ik me niet herinneren, maar ik meen wel dat er veel scepsis bestond over het bestaan van die ziel. Sinds 1993 is er veel veranderd als het gaat om nationalisme, de individuele ziel en de nationale ziel.

Dronken uitgevers blijven pijnlijk, al zijn eenzame uitgevers nog pijnlijker dan hun dronken soortgenoten

In 1994 vergezelde ik mijn uitgever Vic van de Reijt. Mijn eerste roman, Blauwe maandagen, was uitgekomen en hij ging dat boek aan buitenlandse uitgeverijen verkopen terwijl ik naast hem zat. Dat lukte, maar de associatie met een vleesmarkt werd steeds sterker.

Een paar jaar meed ik Frankfurt, tot 2004. Mijn roman De joodse messias was uitgekomen en mijn agent Oscar van Gelderen gaf een feestje voor me in de Frankfurter Hof. Ik droeg een bordeauxrood pak dat ik samen met mijn toenmalige vriendin in New York had gekocht.

Een Fransman kwam op me af. Hij zei in prachtig Engels: ‘De kleur van jouw pak is precies dezelfde als de kleur van het logo van mijn uitgever. Jou wil ik hebben.’

Zo gaat dat in Frankfurt.

Hij kreeg me.

In 2008 gaf diezelfde Oscar van Gelderen een feestje voor me vanwege de roman Onze oom. Dit keer niet in de Frankfurter Hof, het befaamde hotel waarover veel mythische verhalen de ronde doen.

In 2012 keerde ik nog eens terug om een laudatio uit te spreken voor Dubravka Ugrešić, die de Jean Améryprijs had gewonnen, maar de beurs zelf meed ik.

Dit jaar lukte dat niet.

Alles was eigenlijk net zoals in 1990, alleen hadden de mensen nu mobieltjes. En ik was geen jongeling meer die uitgever wilde worden.

In de bar van de Frankfurter Hof wordt tegenwoordig muziek gedraaid. Dronken uitgevers blijven pijnlijk, al zijn eenzame uitgevers nog pijnlijker dan hun dronken soortgenoten.

Een ex-uitgever met wie ik nog altijd een goede verhouding heb, schreef op een kaartje: ‘Let’s stay together.’ En gaf dat aan mij.

Dat vatte de essentie van Frankfurt samen, misschien wel van het schrijversleven in zijn totaliteit: thuis ben je waar dronken mannen voor altijd bij je willen blijven.

Thuis ben je waar je partner een mysterie is De Hotelmens brengt de avond door met Virginie. De Française werkt in de informatica, leest veel en heeft een twee maanden te vroeg geboren dochter. De vraag is: wie is haar man? En weet ze dat zelf eigenlijk wel? Lees de column hier terug