Ongelijkheid is goed voor iedereen (en nog zes mythes die rijp zijn voor de prullenbak)

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Illustratie: Eline van Dam (voor De Correspondent)

De economische wetenschap maakt een turbulente tijd door. Als er één thema is waar de oude zekerheden wankelen, dan is het ongelijkheid. Het ene na het andere dogma over de verdeling van inkomen en vermogen is in de afgelopen jaren in rook opgegaan. Tijd voor een overzicht.

Het gebeurt niet vaak dat een wetenschap zo op haar grondvesten schudt. Sinds de financiële crisis blijkt het ene na het andere economische model, leerstuk of dogma rijp voor de prullenbak. Economiestudenten uit meer dan dertig landen zijn inmiddels in opstand gekomen tegen het oude curriculum. Ze willen meer aandacht voor de echte uitdagingen van deze tijd: de opwarming van de aarde, financiële instabiliteit en de schaarste aan grondstoffen. Ze willen meer geschiedenis, meer filosofie en meer antropologie.

Of in hun eigen woorden: ‘Het is tijd voor de terugkeer van de echte wereld in het

En als er één economisch thema is waar de oude zekerheden een voor een sneuvelen, dan is het ongelijkheid. Lange tijd werd er weinig onderzoek naar gedaan. De Nobelprijswinnaar Robert Lucas merkte in 2003 nog op dat een focus op ongelijkheid een van de ‘meest giftige’ bedreigingen voor ‘degelijk economisch onderzoek’

Maar dat was toen. Inmiddels verschijnt het ene na het andere baanbrekende werk over de verdeling van inkomen en vermogen. Terwijl de Franse econoom Thomas Piketty furore maakt met zijn over de terugkeer van het kapitaal, zijn ook grote spelers als het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de en de Wereldbank op de gevaren van te grote welvaartsverschillen gaan wijzen. Dus voor wie het allemaal niet bij kan houden, is het tijd voor een overzicht:

Dit zijn de zeven gesneuvelde mythes over ongelijkheid.

Mythe 1: Ongelijkheid is goed voor de economische groei

De redenering was eenvoudig en werd decennia voor zoete koek geslikt: meer ongelijkheid geeft meer prikkels om te excelleren en te investeren. En dus brengt meer ongelijkheid meer economische groei. De econoom Arthur Okun betoogde al in 1975 dat wie streeft naar een gelijkere samenleving hier altijd een prijs voor moet betalen. De Nederlandse econoom Bas Jacobs publiceerde net voor de crisis nog een boek met de titel De prijs van gelijkheid – volgens zijn modellen zou herverdeling de totale koek verkleinen.

Maar een ander boek, van de Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, blijkt nu een stuk dichter bij de waarheid te zitten: De prijs van ongelijkheid (2011). Zo laat recent onderzoek zien dat landen met minder ongelijkheid een hogere, duurzame groei kennen.

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) hier in juni een aantal verklaringen voor. Zo consumeren rijke mensen een kleiner deel van hun inkomen, wat slecht is voor de werkgelegenheid. Ongelijkheid gaat ook gepaard met hogere schulden, omdat de middenklasse steeds meer moet lenen om de top bij te houden. Bovendien gaat een te hoge ongelijkheid samen met een steeds krachtigere lobby van de superrijken. Dat werkt in de hand en kan minder geld voor onderwijs en armoedebestrijding betekenen.

Mythe 2: De welvaart van de rijksten druppelt vanzelf omlaag

De wortels van deze mythe gaan terug tot 29 december 1954. Die dag lanceerde de econoom Simon Kuznets, in een toespraak voor de American Economic Association, zijn beroemde ‘Kuznetscurve.’ Naarmate een land industrialiseert, zei hij, groeit de ongelijkheid. Maar zodra een land zich verder ontwikkelt, zal de ongelijkheid weer afnemen. Kuznets gaf toe dat zijn hypothese op ‘5 procent empirische informatie en 95 procent speculatie’ was gebaseerd. Maar dat werd al snel vergeten: ongelijkheid zou slechts een tijdelijk probleem zijn. ‘Een rijzend tij tilt alle boten op,’ zo ging het gezegde luiden.

Maar vanaf begin jaren zeventig, net toen Kuznets de Nobelprijs voor de Economie ontving, begon het tij te keren. Alleen de luxe jachten werden nog opgetild. De econome Pavlina Tcherneva vergeleek een paar weken geleden nog tien periodes van economische groei in de VS. Ging tussen 1949 en 1953 nog 80 procent van de groei naar de armste 90 procent; tussen 2009 en 2012 ging die groep er juist op achteruit, terwijl de bovenste 10 procent alle inkomensgroei naar zich toetrok.

Bron: Pavlina Tcherneva. Beeld: Momkai.

In Nederland is er iets vergelijkbaars aan de hand. Zo rapporteert de WRR dat het in ons land nog trager is gegroeid dan in de VS. Het Amerikaanse huishouden ging er sinds 1977 (bruto, dus voor tussenkomst van belastingen en sociale zekerheid) met 12 procent op vooruit. Het Nederlandse huishoudinkomen groeide met maar 2 procent (!). De rijkdom druppelt dus niet vanzelf naar beneden - daar moet de herverdelingsmachine juist steeds harder voor draaien. In 1999 ons sociale stelsel de ongelijkheid nog met 38 procent, maar in 2012 was dat al 49 procent.

Het is ‘dweilen met de kraan open,’ aldus de WRR.

Mythe 3: Ongelijkheid is een weerspiegeling van verdienste

Je moet inmiddels wel in een grot hebben gezeten om niet van Thomas Piketty te hebben gehoord. De Franse econoom werd wereldberoemd met zijn formule r > g. Dat wil zeggen: het rendement op vermogen was gedurende het grootste deel van de geschiedenis groter dan de economische groei. Anders gezegd: je kon lange tijd beter rentenieren dan werken voor je geld. En de wereld waarin dat het geval was lijkt terug te keren. De welvaart aan de top druppelt niet langer omlaag, maar stapelt zich op in belastingparadijzen. Dat heeft weinig met talent of ambitie te maken.

Maar ook een groot deel van de valt moeilijk te rechtvaardigen met een beroep op ‘verdienste.’ Zo is de loongroei in de meeste landen achtergebleven bij de groei van de productiviteit. Werknemers zijn meer gaan produceren, maar daar zijn vooral de bedrijfswinsten van gestegen. Bovendien worden op het salarisstrookje lang niet alle baten (hygiëne, veiligheid, welzijn) en kosten (vervuiling, stress, financiële crises) van je werk meegerekend. Een Britse denktank dat een accountant in Londen 47 pond aan waarde vernietigt voor iedere pond die hij verdient. Voor hetzelfde geld creëert een vuilnisman twaalf pond aan waarde.

Illustratie: Eline van Dam

Mythe 4: De salarissen aan de top moeten ‘marktconform’ zijn

Je leest het nog weleens op de opiniepagina’s: al die exorbitante bonussen en salarissen zouden nodig zijn om ‘talent’ aan te trekken. Maar sinds de crisis heeft dit argument ietwat aan geloofwaardigheid ingeboet. Want wat was het talent eigenlijk van de bankiers die het financiële stelsel op de rand van de afgrond brachten? Als hun salaris echt was gebaseerd op hun bijdrage, dan had het negatief moeten zijn.

Bovendien is er nu een berg onderzoek dat laat zien dat (top)beloningen en prestaties maar weinig met elkaar te maken hebben. De econoom Piet Duffhues heeft zelfs dat er in Nederland vaak een omgekeerde relatie bestaat: hoe excessiever de lonen, hoe slechter de bedrijfsprestaties. Uit Amerikaans onderzoek blijkt hetzelfde. Zo onderzoekers van de Universiteit van Utah dat de bedrijven met de best betaalde CEO’s relatief slechter presteren. De hoge beloningen hebben dan ook maar weinig te maken met marktwerking. Het lijkt meer op vriendjespolitiek.

Mythe 5: Ongelijkheid is goed voor de sociale mobiliteit

Ongelijkheid is niet zo erg, denken sommige mensen, zolang dubbeltjes maar kwartjes worden. Juist in landen met grote welvaartsverschillen wordt veel waarde gehecht aan de sociale mobiliteit. De ongelijkheid zou mensen zelfs inspireren om de ladder van het succes te beklimmen.

Inmiddels weten we dat het precies andersom is: hoe groter de ongelijkheid, hoe minder sociale mobiliteit. Wie de Amerikaanse Droom wil beleven – from rags to riches – kan maar beter naar Denemarken verhuizen. ‘The Great Gatsby Curve,’ noemt de Amerikaanse econoom Alan Krueger het ook wel: hoe ongelijker een land, hoe meer je afkomst je toekomst

Op de y-as gaat het om de zogenoemde ‘correlatie’ tussen generaties (wat inkomen betreft). Hoe hoger deze uitvalt, hoe lager de mobiliteit. Bron: Miles Corak (2012). Beeld: Momkai.

Mythe 6: Investeren in onderwijs is genoeg om de ongelijkheid te temmen

Laat er geen twijfel over bestaan: onderwijs is een van de grootste motors van vooruitgang. Maar dat wil niet zeggen dat het de ongelijkheid temt. In de afgelopen decennia is de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden alleen maar gegroeid. De komst van robots op de arbeidsmarkt bedreigt ondertussen vooral het werk van de middenklasse. Er komen altijd weer nieuwe banen, natuurlijk, maar dan

De herverdelingsmachine zal in de toekomst nog harder moeten draaien om de ongelijkheid in toom te houden. Dat zal op den duur weer onhoudbaar zijn: de lasten op arbeid zijn nu al heel hoog. De WRR pleit dan ook voor hogere belastingen op vermogen, een lagere loonbelasting voor mensen met een klein inkomen en voor predistributie: de bruto loonverschillen zouden überhaupt kleiner moeten worden.

Mythe 7: Nederland hoeft zich geen zorgen te maken over ongelijkheid

Lange tijd dachten we dat het een typisch Amerikaans fenomeen is. Nederland zou zich geen zorgen hoeven maken over de ongelijkheid. Maar uit die droom zijn we inmiddels wakker geschud. Ook hier worden de armen armer en de rijken rijker, schrijft de WRR. Zo is de armste 10 procent er tussen 1977 en 2011 met 30 procent op achteruitgegaan.

De rode lijn geeft aan hoeveel keer de rijkste tien procent meer verdient dan de armste 10 procent. De zwarte lijn is de mate van ongelijkheid uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt. Bron: WRR. Beeld: Momkai.

Dat we de groeiende kloof zo lang over het hoofd hebben gezien, heeft alles te maken met de zogenoemde ‘Gini-index’ – de standaardmaatstaf van ongelijkheid. De Gini is een cijfer tussen 0 en 1 dat de mate van ongelijkheid in een land uitdrukt. Bij 0 krijgt iedereen evenveel en leven we in een perfect gelijke samenleving. Bij 1 krijgt één iemand alles. Het probleem met de Gini is dat ze weinig gevoelig is voor wat er aan de uiteinden van de verdeling gebeurt. ‘Het idee van een stabiele inkomensongelijkheid is gebaseerd op een defecte maatstaf,’ schrijft de WRR.

Maar dat is nog niet alles. Inmiddels dat het Centraal Bureau voor de Statistiek de ongelijkheid niet volledig meet. Zo worden de vermogenswinsten niet meegerekend. De reden is eenvoudig: er is geen vermogenswinstbelasting in Nederland en dus worden er geen cijfers over verzameld. Maar van andere landen, die wel zo’n belasting hebben, weten we dat de vermogenswinsten de ongelijkheid flink opstuwen. In de VS maakt het voor de rijkste 0,01 procent maar liefst 45 procent van het inkomen uit.

En dan heb ik het nog niet eens gehad over de vermogensongelijkheid, waarbij Nederland tot de koplopers in Europa behoort. De drie rijkste Nederlanders hebben meer bezit dan de helft van alle Nederlandse huishoudens bij elkaar. De rijkste 10 procent heeft 70 procent van al het financiële vermogen in handen. Ondertussen wordt vermogen nauwelijks belast. Sterker nog, in de afgelopen jaren gingen de belastingen op arbeid omhoog en die op vermogen omlaag.

De grootste misvatting

‘De moeilijkheid is niet zozeer het ontwikkelen van nieuwe ideeën, maar het ontsnappen aan de oude,’ schreef de econoom John Maynard Keynes lang geleden al. In de komende jaren zullen we bovenal afscheid moeten nemen van de grootste misvatting over ongelijkheid. Deze is nog altijd in ons taalgebruik verankerd: er zou een eerste verdeling van welvaart zijn via de markt, waarna een tweede ‘herverdeling’ via de politiek zou volgen.

Dat laatste woord zegt het al: wat de markt produceert, vinden we natuurlijk, en wat de politiek ermee doet, zien we als kunstmatig. De eerste verdeling is een gegeven, de herverdeling is een kwestie van rechtvaardigheid. Of jaloezie.

Maar in werkelijkheid is ook de eerste verdeling door en door kunstmatig. Ook deze verdeling is het resultaat van onze overtuigingen, van onze geschiedenis, van de machtsrelaties, van het patent- tot het grondrecht en van het belastingstelsel tot de rijkdom van voorgaande generaties. Economen zouden zich weer die oude, filosofische vraag moeten stellen: welke rijkdom is echt verdiend?

Voor het antwoord is veel meer nodig dan een wiskundig model.

Illustratie: Eline van Dam