‘Niets smeedt twee mensen zo aaneen als kwaadspreken over een derde: het is misschien de meest hechte band die de maatschappij kent,’ schrijft Jules de Goncourt (1830-1870) op 23 oktober 1860 in het geheime dagboek dat hij samen met zijn broer Edmond (1822-1896) bijhoudt.

Hun carrière - gezamenlijk publiceerden ze romans, toneelstukken en journalistieke verhalen - verloopt op dat moment allesbehalve soepel. Hun werk wordt genegeerd, weggehoond of slechts terloops opgemerkt. Terwijl bevriende collega’s, zoals en hoge oplages behalen en tot in het buitenland furore maken.

Juist vanwege kwaadsprekerij is het dagboek, anders dan de rest van het werk van de broers, dat op de mestvaalt van de vergetelheid is beland, een klassieker geworden die nog altijd verkoopt: uitgeverij De Arbeiderspers heeft onlangs tot besloten, getiteld Dagboek.

Guy de Maupassant, de veelneuker

Toegegeven, de kwaadsprekerij is even hilarische als smakelijke kost. De Parijse beau monde uit de tweede helft van de negentiende eeuw haalt smerigheden uit waar twintigers van nu steil van achterover zouden slaan.

Grootste smeerlap was zonder twijfel Guy De Maupassant, een veelneuker die zijn geslachtsorgaan liet beschilderen zodat het leek alsof het door syfilis – een ziekte waar ze uiteindelijk zo’n beetje allemaal aan leden – was aangetast, waarna hij zijn maîtresse, die gillend de slaapkamer uit probeerde te rennen, bruut verkrachtte en zij de rest van haar leven in doodsangst verkeerde. Gustave Flaubert kon er ook wat van. Als hij in zijn jonge jaren met vrienden naar het bordeel ging, koos hij de lelijkste hoer uit, ‘om haar te naaien waar iedereen bij was en zonder [zijn] sigaar uit de mond te nemen.’

De broers lijken zichtbaar te genieten van dergelijke scabreuze details

De broers, Jules schreef het leeuwendeel, na zijn dood nam Edmond het stokje over, lijken zichtbaar te genieten van dergelijke scabreuze details. In detail wordt beschreven hoe bij Sainte-Beuve, de criticus die op een vreselijke manier aan het doodgaan is, de etter via zijn anus het lichaam uitlekt.

Ze verafschuwen het zogenoemde Tweede Keizerrijk, dat aanbreekt als Napoleon III in 1851 zijn staatsgreep pleegt. Diens kliek staat immers vijandig en afgunstig tegenover de schone letteren. De salon van prinses Mathilde – dochter van de jongste broer van Napoleon I die talloze schrijvers, geleerden en beeldend kunstenaars ontving – blijven ze niettemin frequenteren; deels ook om haar in al haar onbenulligheid te kunnen portretteren.

Aan deze genadeloze, in de ogen van velen nogal achterbakse aanpak dankten de Goncourts hun minder gunstige reputatie, die ertoe leidde dat de ongekuiste versie van hun dagboek pas in 1956 (toen waren alle beschreven en hun directe nazaten dood) kon verschijnen.

Tot elkaar veroordeeld

Hun voorkeur voor de perversiteit en de huichelachtigheid in anderen is één aspect van het universum van de wereldvreemde broers. Het dagboek laat op indringend wijze zien wat een geheel van de materie losgemaakt leven de twee leiden; wat mogelijk was doordat hun gefortuneerde ouders jong overleden en zij financieel onafhankelijk waren.

Ze omringen zich in hun appartement aan de Rue Saint-Georges met pentekeningen, gravures, schilderijen en boeken en wijden zich met volle ernst aan een leven dat volledig in dienst staat van de kunst; reden waarom geen van de twee zal trouwen of zich voort zal planten. Hoewel bordeelbezoeken hun niet vreemd zijn, zijn hun liefdesneigingen niet zo extreem als die van hun makkers: hooguit een keer per week bedrijven ze de liefde met hun maîtresses.

Ze zijn angstig, hebben last van maag- en leveraandoeningen; wat uiteindelijk, in het geval van Jules door syfilis blijkt te komen. Omdat er niemand bij hen in huis is, moet telkens de minst zieke naar de apotheek snellen als er medicijnen nodig zijn. Ze weten dat ze tot elkaar veroordeeld zijn; ze hebben, schrijft Jules, ‘absoluut dezelfde denkbeelden, dezelfde waarderingen, dezelfde sympathieën en antipathieën ten opzichte van mensen en dezelfde intellectuele optiek. Onze geest ziet hetzelfde en met dezelfde ogen.’

‘Nat marmer’

Aangrijpend is het dagboek wanneer Jules zijn laatste notities maakt, overlijdt en Edmond het overneemt. ‘Hij sterft, hij is zojuist gestorven.’ Jules’ handen voelen aan als ‘nat marmer.’ Edmond bedenkt dat Jules en hij na de dood van hun moeder altijd samen zijn geweest, 22 jaar lang, waarin ze slechts ‘twee keer gedurende een etmaal’ van elkaar gescheiden zijn geweest. Jules vormde zijn ‘enige en uitsluitende geluk.’ Tegenover zich aan de eettafel ziet hij de stoel die voor altijd leeg zal blijven. Tranen vallen op zijn bord.

‘Zo iemand scheppen, zo begaafd, zo intelligent, en hem dan op de leeftijd van negenendertig jaar vernietigen! Waarom?’ De volgende dag wordt de kist binnengebracht. De naam, Jules de Goncourt, die Edmond zo vaak met zijn naam op het papier van boeken en kranten heeft zien staan, ‘staat nu op de koperen plaat die op het eikenhout is aangebracht.’

Dan volgt de tocht naar het kerkhof. ‘Ik heb hem zien verdwijnen in het graf waar mijn vader en moeder al rusten en waar nog plek is voor mij… Dat was het dan…’

Thuis gaat hij in bed liggen, met de portretten van zijn broer om zich heen.

Malaparte, de schrijver die ’s nachts met de honden mee blafte Gisteren werd de Nederlandse vertaling van het Dagboek van een vreemdeling in Parijs van de bekende Italiaanse schrijver Curzio Malaparte (1898-1957) gepresenteerd. In het dagboek lezen we dat de schrijver een tijdlang goede betrekkingen onderhield met Benito Mussolini, en hoe zijn boeken tot stand kwamen. En ook dat hij graag ’s nachts met de honden mee blafte. Lees de aanbeveling hier terug