Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers
Waarom is het salaris van een vuilnisman veel lager dan dat van een bankier? Het standaardantwoord: zo werkt de markt nu eenmaal. Maar in werkelijkheid is het niet de markt, maar de samenleving die bepaalt wat echt van waarde is.
Het is de vroege ochtend van 2 februari 1968. Een dikke mist hangt over het City Hall Park, waar de zevenduizend vuilnismannen van New York zich hebben verzameld. Ze verkeren in rebelse stemming. Op het dak van een vrachtwagen staat vakbondsman John DeLury. Als hij vertelt dat de burgemeester geen verdere concessies wil doen, bereikt de woede van de massa het kookpunt. Het duurt niet lang of het eerste rotte ei vliegt door de lucht.
DeLury realiseert zich dat er geen tijd meer is voor compromissen. Het is tijd voor de illegale route, voor dat wat vuilnismannen niet is toegestaan – simpelweg omdat ze te belangrijk zijn.
Het is tijd om te staken.
De volgende dag wordt het afval niet opgehaald in de Big Apple. Bijna alle vuilnismannen zijn thuisgebleven. ‘We hadden nooit prestige, en dat maakte me nooit wat uit,’ vertelt een van hen in de krant. ‘Maar nu wel. Mensen behandelen ons als vuil.’
Als de burgemeester twee dagen later een toer maakt door de stad, heeft het afval zich al metershoog opgestapeld. Iedere dag komt er nog eens 10.000 ton bij. Smerige winden beginnen door de straten te waaien en een rattenplaag rukt op tot in de deftigste wijken. In slechts een paar dagen tijd verandert een van de machtigste steden ter wereld in een sloppenwijk. Voor het eerst sinds 1931, toen een polio-epidemie door de stad raasde, moet de noodtoestand worden uitgeroepen.
Maar de burgemeester blijft onvermurwbaar. Hij wordt gesteund door de lokale pers, die de stakers wegzet als gierig en egoïstisch. Pas na een week begint het besef door te dringen: de vuilnismannen gaan winnen. ‘New York is hulpeloos tegenover hen,’ verzucht de hoofdredactie van The New York Times. ‘De grootste onder alle steden moet zich overgeven of ten ondergaan in het vuil.’ Op de negende dag – de afvalberg heeft inmiddels een omvang van 100.000 ton bereikt – krijgen de vuilnismannen hun zin.
‘De moraal van het verhaal,’ schrijft Time Magazine achteraf, ‘is dat het loont om te staken.’
Rijk worden zonder bij te dragen
Dat geldt voor lang niet alle beroepen.
Stel je voor dat morgen alle 290 communicatiemedewerkers van de gemeente Amsterdam staken. Of alle accountants op de Zuidas. Ik geloof niet dat de burgemeester dan de noodtoestand zal uitroepen. Het is maar de vraag of zo’n staking überhaupt veel schade aanricht. Misschien dat je daarom nooit iets leest over een staking van, ik noem maar wat, socialmediaconsultants, telemarketeers of flitshandelaren.
De explosieve groei van het bankwezen heeft de koek niet groter gemaakt, maar grotendeels opgeslokt
Voor vuilnismannen ligt dat heel anders. Hoe je het ook wendt of keert – ze doen werk waar we niet zonder kunnen. En de ongemakkelijke waarheid is dat steeds meer mensen werk doen waar we eigenlijk prima zonder kunnen. Voor deze mensen geldt dat, als ze plotseling stoppen met hun werk, ze de wereld niet armer, lelijker of leger achterlaten. Denk aan de handige beurshandelaar die rijk wordt ten koste van een of ander pensioenfonds. Denk aan de slimme advocaat die eindeloos procedeert tegen een ander bedrijf. Of denk aan de briljante copywriter die de slogan van het jaar verzint, waardoor een concurrent failliet gaat.
Het zijn stuk voor stuk mensen die geen welvaart creëren, maar vooral verplaatsen.
Natuurlijk is de scheiding tussen creëren en verplaatsen niet absoluut. In veel banen gebeurt het allebei. Zo is er geen twijfel aan dat de financiële sector kan bijdragen aan onze welvaart (en andere sectoren beter kan laten functioneren). Maar de banken zijn inmiddels zo groot dat veel van hun activiteit puur verplaatsend is geworden, of zelfs vernietigend. De explosieve groei van het bankwezen heeft de koek niet groter gemaakt, maar grotendeels opgeslokt.
Of neem de advocatuur: natuurlijk is een goed functionerende rechtsstaat cruciaal voor het welvaren van een land. Maar Nederland heeft inmiddels vijf keer zoveel advocaten per hoofd van de bevolking als Japan. Is onze rechtsstaat dan ook vijf keer zo goed? Of ons land vijf keer zo veilig? Dat lijkt niet zo waarschijnlijk. Sommige advocatenkantoren kopen zelfs patenten en octrooien op, niet om ook maar één product te fabriceren, maar puur om schadevergoedingen mee af te dwingen.
En het bizarre is: juist dit soort verplaatsende banen, waar nauwelijks iets van waarde wordt gecreëerd, betaalt vaak het beste. Het is een fascinerende paradox: hoe kan het toch dat al die scheppers van welvaart waar we overduidelijk niet zonder kunnen – de schoonmakers, de politieagenten, de verplegers en noem maar op – zo slecht verdienen, terwijl de onbelangrijke, overbodige of zelfs schadelijke verplaatsers veel beter boeren?
Toen het recht op luieren nog erfelijk was
Misschien dat de geschiedenis wat licht kan werpen op de zaak.
Een paar eeuwen geleden werkte bijna iedereen nog in de landbouw. Dat stelde een rijke bovenklasse in staat om te luieren, te rentenieren en oorlog te voeren – hobby’s die geen welvaart creëerden, maar louter verplaatsten (of vernietigden). Een beetje edelman was er nog trots op ook: hij had het erfelijke recht te teren op andermans zak. Werken? Dat was iets voor de paupers.
In die tijd zou een boerenstaking de hele economie hebben platgelegd. Maar wie anno 2014 naar de grafieken, staafjes en tabellen kijkt, zou zeggen dat nu alles anders is. De landbouw lijkt van marginaal belang. Vergelijk het maar met de financiële sector: die vertegenwoordigt ongeveer 8 procent van de Nederlandse economie. Dat is vier keer zoveel als de landbouw.
Maar even los van de cijfers: doet een boerenstaking dan ook minder pijn dan een staking van bankiers? (nee, integendeel zelfs) Is de landbouw niet juist veel productiever geworden in de afgelopen decennia? (jazeker) Zouden die boeren dan niet meer moeten verdienen dan ooit? (jammer maar helaas).
Terwijl we rijker en slimmer worden, groeit het risico op overbodigheid
In een markteconomie werkt het precies andersom. Hoe groter het aanbod, hoe lager de prijs. En dat is het hem nu juist: in de afgelopen decennia is het voedselaanbod geëxplodeerd. In 2010 gaf de Nederlandse koe al twee keer zoveel melk als in 1960. In diezelfde tijd is de productiviteit van tarwe verdubbeld en die van tomaten verdriedubbeld. Naarmate de landbouw beter werd, ging er steeds minder geld naartoe. Ons voedsel is spotgoedkoop geworden.
Dit is de essentie van economische vooruitgang: terwijl onze landbouw en fabrieken efficiënter werden, gingen ze een steeds kleiner deel uitmaken van de economie. En zo kwam er meer ruimte voor andere banen in de dienstensector. Om werk te vinden in deze wereld van consultants, koks, accountants, programmeurs, artsen, advocaten en noem maar op, moesten we steeds hoger opgeleid zijn. Dat heeft immens veel welvaart opgeleverd.
Maar ironisch genoeg heeft het er ook voor gezorgd dat steeds meer mensen hun geld kunnen verdienen zonder iets bij te dragen. Noem het de paradox van vooruitgang: terwijl we rijker en slimmer worden, groeit het risico op overbodigheid.
Toen de bankiers gingen staken
‘DE BANKEN GAAN DICHT.’
Het stond er echt, in de Irish Independent van 4 mei 1970. Er was lang onderhandeld, maar zonder resultaat. De bankmedewerkers vonden dat hun lonen te ver achterbleven bij de inflatie. En dus besloten ze te staken.
Van de ene op de andere dag zat maar liefst 85 procent van de geldvoorraad achter slot en grendel. De staking kon weleens lang gaan duren, zo was de verwachting. In heel Ierland begonnen bedrijven geld te hamsteren. Na twee weken schreef The Irish Times dat maar liefst de helft van de zevenduizend bankiers al het vliegtuig naar Londen had gepakt, op zoek naar ander werk.
Deskundigen vreesden ondertussen dat Ierland tot stilstand zou komen. De geldtoevoer zou opdrogen, waarna de handel zou stagneren en de werkloosheid exploderen. ‘Stel je voor dat alle aderen in je lichaam plotseling krimpen en uiteenvallen,’ vat een econoom de angst van toen samen, ‘dan begin je te begrijpen hoe economen kijken naar het sluiten van banken.’ Het was de zomer van 1970, en heel Ierland zette zich schrap.
Maar toen gebeurde er iets vreemds.
Of beter gezegd: er gebeurde niet zoveel. Al in juli schreef de Engelse krant The Times dat de ‘beschikbare grafieken en cijfers uitwijzen dat de staking tot dusver geen negatief effect heeft gehad op de economie.’ Een paar maanden later maakte de Centrale Bank van Ierland de definitieve balans op. ‘De Ierse economie bleef functioneren gedurende een lange periode waarin de grote banken waren gesloten,’ stond er in het rapport. Sterker nog, de economie groeide gewoon door.
Dan doen we het zelf wel
Uiteindelijk duurde de staking maar liefst zes maanden – twintig keer zo lang als de staking van de vuilnismannen in New York. Maar terwijl de burgemeester aan de overkant van de oceaan al na zes dagen de noodtoestand had moeten uitroepen, was er in Ierland na zes maanden zonder bankiers nog niet veel aan de hand. ‘De belangrijkste reden dat ik me er niet veel van kan herinneren,’ schreef een Ierse journaliste onlangs, ‘is dat het geen grote impact had op het dagelijks leven.’
Maar wat gebeurde er dan? Simpel eigenlijk: de Ieren gingen zelf geld uitgeven. Na de sluiting van de banken bleven ze gewoon cheques schrijven aan elkaar. Het enige verschil was dat de cheques niet meer konden worden ingewisseld bij de bank. Haar rol werd overgenomen door die andere handelaar in liquide middelen: de Ierse pub. Want ja: wie drie keer per week doorzakt in de lokale kroeg weet wel wie hij kan vertrouwen. En dat geldt al helemaal voor de barman. ‘De managers van de pubs hadden veel informatie over hun klanten,’ schrijft de econoom Antoin Murphy, ‘men serveert immers geen drank zonder iets te weten te komen over iemands liquide middelen.’
Misschien hebben banken mensen wel veel meer nodig dan mensen banken
In korte tijd ontstond er een radicaal gedecentraliseerd geldsysteem met de 11.000 pubs als belangrijkste knooppunten en menselijk vertrouwen als belangrijkste smeermiddel. Toen in november de banken weer opengingen, hadden de Ieren maar liefst vijf miljard pond aan eigen geld geprint. Sommige cheques waren verstrekt door bedrijven, andere waren op de achterkant van een sigarendoosje geschreven, of zelfs op toiletpapier. Historici denken dat het vooral de grote sociale cohesie was die ervoor zorgde dat de Ieren het zonder banken konden rooien.
Ging alles dan goed?
Nee, dat niet. Neem de man die een racepaard kocht met geld dat hij eigenlijk niet had, om vervolgens zijn schuld af te betalen met het geld dat zijn paard in een race had gewonnen. Dit leek verdacht veel op wat banken nu op grote schaal doen: gokken met andermans geld. Bovendien was het voor Ierse bedrijven minder eenvoudig om geld aan te trekken voor grote investeringen. Sterker nog, het feit dat de Ieren meteen zélf bankiertje gingen spelen, maakt duidelijk dat ze niet zonder financiële sector konden.
Maar waar ze wel prima zonder konden, is alle poeha eromheen: de risicovolle speculatie, de glimmende wolkenkrabbers en de torenhoge bonussen die van belastinggeld worden betaald. ‘Misschien,’ verzucht de schrijver Umair Haque, ‘hebben banken mensen wel veel meer nodig dan mensen banken.’
Niet alleen de overheid heft belasting
Het contrast met die andere staking, twee jaar eerder en vijfduizend kilometer verderop, kon bijna niet groter. Waar de New Yorkers gefrustreerd toekeken hoe hun stad veranderde in een vuilnisbelt, sloegen de Ieren zelf aan het bankieren. Waar New York al na zes dagen op de rand van de afgrond stond, ging het Ierland na zes maanden nog steeds voor de wind.
Dat rijkdom ergens is geconcentreerd, wil niet zeggen dat het daar ook wordt gecreëerd
Voor de duidelijkheid: geld verdienen zonder bij te dragen is niet makkelijk. Je moet er getalenteerd, ambitieus en intelligent voor zijn. De bankenwereld barst dan ook van de slimme mensen. ‘Het genie van de grote speculatieve investeerders is dat ze zien wat anderen niet zien,’ schrijft de econoom Roger Bootle. ‘Dit is een vaardigheid. Maar het is ook een vaardigheid om op één teen te balanceren met een theepot op je hoofd, zonder te morsen.’
Dat iets moeilijk is, kortom, wil niet zeggen dat het ook van waarde is.
In de afgelopen decennia zijn er allerlei ingewikkelde financiële producten bedacht die geen welvaart scheppen, maar vernietigen. Ze functioneren eigenlijk als een belasting op de rest van de bevolking. Al die maatpakken, villa’s en luxe jachten moeten immers ergens van worden betaald. En als de bankiers de achterliggende waarde niet zelf creëren, dan komt die uiteindelijk bij anderen vandaan. Niet alleen de overheid doet dus aan herverdeling, de financiële sector doet het evengoed. Alleen dan zonder democratisch mandaat.
Uiteindelijk komt het hier op neer: dat rijkdom ergens is geconcentreerd, wil niet zeggen dat het daar ook wordt gecreëerd. Dat geldt net zo goed voor de topman van ING als vroeger voor de graaf van Holland. Het enige verschil is dat de bankier nog wel eens denkt dat hij de ware schepper van welvaart is. De graaf, die teerde op het gezwoeg van zijn boerenslaven en daar nog trots op was ook, had geen last van deze illusie.
Bullshit jobs
En dan te bedenken dat het zo anders had kunnen lopen.
Bijna een eeuw geleden voorspelde de beroemde econoom John Maynard Keynes nog dat we in 2030 maar vijftien uur zouden werken. Onze welvaart zou explosief groeien en een groot deel van die rijkdom zouden we omzetten in vrije tijd. Keynes was lang niet de enige die dacht dat we zo het ‘economische probleem’ zouden oplossen. Tot diep in de jaren zeventig was het een wijdverbreide gedachte onder economen en sociologen: ‘Het Einde van het Werk’ leek in zicht.
Maar in werkelijkheid gebeurde er iets heel anders. Met die welvaart is het wel goed gekomen, daar niet van, maar met de vrije tijd niet bepaald. We zijn juist steeds harder gaan werken. De verklaring luidt doorgaans: we kopen met geld dat we niet hebben troep die we niet nodig hebben om indruk te maken op mensen die we stom vinden. Of anders gezegd: we hebben onze vrije tijd geofferd op het altaar van het consumentisme. Dat had Keynes niet voorzien.
Maar toch klopt hier iets niet. De meeste mensen hebben namelijk niets te maken met de productie van iPhonehoesjes in duizend kleuren, exotische shampoos met botanische extracten of Mocha Cookie Crumble Frappuccino’s. Onze consumptieverslaving wordt juist grotendeels door robots bevredigd. In de afgelopen decennia zijn de landbouw en de maakindustrie enorm gegroeid in termen van productiviteit, maar flink gekrompen in termen van werkgelegenheid. Kan onze consumptieverslaving dan nog wel de oorzaak zijn van onze drukke werkweken?
De Engelse antropoloog David Graeber, van de London School of Economics, denkt dat er iets heel anders aan de hand is. Een jaar geleden schreef hij een geruchtmakend essay waarin hij de verklaring niet zoekt bij de spullen die we kopen, maar bij het werk dat we doen.
Titel: ‘ON THE PHENOMENON OF BULLSHIT JOBS.’
Talloze mensen, schrijft Graeber, besteden hun hele werkende leven aan taken waarvan ze eigenlijk geloven dat deze overbodig zijn. Denk aan telemarketeers, humanresourcemanagers, socialmediastrategen, publicrelationsadvisors en veel administratieve banen binnen ziekenhuizen, universiteiten en ministeries. Bullshit jobs, noemt Graeber ze. Het zijn banen waarvan degenen die ze vervullen – en dit is cruciaal – zelf zeggen dat ze eigenlijk overbodig zijn.
In een wereld die rijker wordt, ontstaat steeds meer ruimte voor onzin
Kan het toeval zijn dat de opkomst van de bullshit jobs samenviel met de explosieve groei van het hoger onderwijs en het ontstaan van de kenniseconomie? Zoals ik al schreef: geld verdienen zonder bij te dragen is niet makkelijk. Je moet er bijvoorbeeld heel wat gewichtig klinkend, maar betekenisloos jargon voor onder de knie krijgen. (Denk aan clusteroverstijgende vraagstukken die worden besproken op strategische intervisiebijeenkomsten om bij te dragen aan de co-creatie in de netwerksamenleving).
In een wereld die rijker wordt – waar koeien meer melk geven en robots meer spullen maken – ontstaat meer ruimte voor vrienden, familie, zorg, onderwijs, cultuur, sport en al het andere wat het leven de moeite waard maakt. Maar er ontstaat ook meer ruimte voor onzin. En zolang we van links tot rechts geobsedeerd blijven met werk, werk en nog eens werk (terwijl het nuttige werk steeds verder wordt geautomatiseerd en geoutsourcet) zal het aantal overbodige banen blijven groeien.
Let wel: lang niet alle nieuwe banen in de dienstensector zijn overbodig. Verre van. Vooral in de zorg, het onderwijs, bij de brandweer en de politie werken veel mensen die iedere dag naar huis gaan met het gevoel dat ze de wereld een beetje beter hebben gemaakt. ‘Het lijkt,’ schrijft Graeber, ‘alsof hun wordt verteld: ‘[…] Jullie hebben de echte banen! En dan hebben jullie ook nog het lef om een fatsoenlijk pensioen en een goede zorgverzekering op te eisen?’’
Het kan anders
Het meest verontrustende is misschien dat dit alles plaatsvindt binnen het kapitalisme.
Juist binnen het kapitalisme. Terwijl politici niet ophouden over het belang van een slanke overheid groeit het aantal bullshit jobs gewoon door. Zo kan het gebeuren dat een regering aan de ene kant flink bezuinigt op nuttige banen in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en de infrastructuur – waardoor de werkloosheid oploopt – terwijl het aan de andere kant honderden miljoenen investeert in een werklozenindustrie (sollicitatietrainingen, inspiratiedagen, elevator pitches en noem maar op) waarvan de ineffectiviteit al vaak genoeg is aangetoond.
Maar ook de markt heeft geen voorkeur voor nut, kwaliteit of innovatie. Ze is slechts geïnteresseerd in het maken van winst. Soms wordt daarmee een geweldige bijdrage geleverd – en soms ook niet. Van telemarketeers tot belastingadviseurs: het kan heel rationeel zijn om de ene na de andere bullshit job te creëren. Je kunt schatrijk worden zonder ook maar iets bij te dragen.
Ongelijkheid gooit hier nog meer roet in het eten. Naarmate meer welvaart aan de top is geconcentreerd, groeit de vraag naar bedrijfsadvocaten, lobbyisten en flitshandelaren. ‘De vraag’ is immers geen natuurlijk gegeven, ze is het product van een machtsspel. Ze wordt bepaald door de wetten en instituties van een land – en natuurlijk door de mensen die het geld in handen hebben.
Misschien dat de innovatie van de afgelopen dertig jaar – een tijdperk van groeiende ongelijkheid – daarom ook wat tegenvalt. ‘We wilden vliegende auto’s, maar kregen 140 tekens,’ sneert Peter Thiel, de huisintellectueel van Silicon Valley. Kregen we na de oorlog nog geweldige uitvindingen als de wasmachine, de koelkast en de pil; in de afgelopen jaren heeft eigenlijk alleen het internet ons leven wezenlijk veranderd. Het is steeds winstgevender om juist niet te innoveren.
Uiteindelijk is het niet de markt, maar de samenleving die bepaalt wat echt van waarde is
Stel je voor hoeveel vooruitgang we hebben gemist doordat duizenden genieën hun tijd hebben verdaan met het ontwikkelen van een hypercomplex financieel product dat uiteindelijk vooral schade aanricht, of het uitvinden van een medicijn dat eigenlijk al bestaat maar dat toch net een ietsiepietsie verschilt van het origineel, waardoor er weer een nieuw patent kan worden aangevraagd en de overbodige pil door de pr-afdeling in een nieuw jasje kan worden gestoken. ‘De grootste geesten van mijn generatie denken na over de manier waarop ze mensen het beste op advertenties kunnen laten klikken,’ verzuchtte een oud-rekenwonder van Facebook onlangs nog.
Stel je voor dat al dit talent niet was ingezet om welvaart te verplaatsen, maar om die te scheppen. Misschien hadden we dan al jetpacks gehad, onderwatersteden gebouwd of kanker genezen. Wie zal het zeggen?
Hoe het ook zij: het kan anders. We kunnen onze economie, ons belastingstelsel en onze universiteiten anders inrichten, zodat wezenlijke innovatie en creativiteit meer gaan lonen. ‘We hoeven niet geduldig te wachten op langzame culturele verandering,’ schreef de econoom William Baumol twintig jaar geleden al. We hoeven niet te wachten totdat we evenveel advocaten hebben per hoofd van de bevolking als Japan, totdat gokken met andermans geld niet meer winstgevend is, totdat vuilnismannen, agenten en verplegers een fatsoenlijk loon verdienen en totdat onze wiskundige genieën weer dromen van een kolonie op Mars in plaats van een eigen hedgefonds.
We kunnen zelf, vandaag nog, een stap in de richting van een andere wereld zetten. Want uiteindelijk is het niet de markt, maar de samenleving die bepaalt wat echt van waarde is. Willen we nog rijker worden deze eeuw – waarbij de definitie van rijkdom door en door subjectief blijft – dan doen we er goed aan vaarwel te zeggen tegen het dogma dat al het werk de moeite waard is. Laten we dan ook afscheid nemen van de fabel dat verdienen (Van Dale: ‘als winst of loon verkrijgen’) hetzelfde is als verdienen (Van Dale: ‘aanspraak mogen maken, recht hebben op’).
Dan komen we er misschien ook wel achter dat vuilnismannen meer verdienen dan bankiers.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!