Trots op Nederland maakt gelukkig

Femke Halsema
Correspondent Samenleving & cultuur

Mijn laatste aanval van nationale trots dateert alweer van enige tijd geleden. Een kortstondig geluksgevoel trof me toen ik van president Barack Obama voor De Nachtwacht zag. Ons prachtige Rijksmuseum, onze grootste schilder, en dan de eerste zwarte Amerikaanse president, ontspannen en vanzelfsprekend ervoor. Alsof hij ook een beetje van ons was.

Ook Arjen Robben maakt mij tot een trotse Nederlander. Door zijn speelstijl, maar vooral door zijn pretentieloze eerlijkheid en elegantie. Trots overvalt me ook als ik over de N57 naar Zeeland rijd, langs de industriële schoonheid van de Deltawerken. Of als ik in Twente het coulisselandschap zie waar de boeren stand hebben gehouden tegen de herverkaveling.

Ik weet het, het zijn allemaal culturele clichés. Sentimentaliteit en originaliteit zijn nu eenmaal elkaars natuurlijke tegenstanders. De Fransman zijn wijn, égalité, liberté en fraternité en Parijs; wij onze Erasmus, kaas, Cruijff en de polders. Toch, betekenisloos zijn deze nationale symbolen niet.

Ik kwam erop, toen ik een zin las in een mooie column van Aleid Truijens over de dreigende teloorgang van de HEMA. Zij schrijft: ‘Ik moet er toch niet aan denken dat ik de ineenstorting van de HEMA nog moet meemaken. Dan is het definitief gedaan met het laatste restje Hollandse

Misschien ontging me de spot, maar wat een armoede, dacht ik, als ze gelijk heeft en onze nationale trots afhankelijk is van de neergang van een (weliswaar prachtige) winkel.

Een dode muis

Onze nationale identiteit als een muis waar de kat mee speelt. We staan erbij en kijken ernaar

Truijens is de enige niet die de afkalving van onze nationale identiteit in alarmistische termen beschrijft. De Europese eenwording, het verdwijnen van Zwarte Piet, 1 miljoen moslims in ons land, de trage afwikkeling van de MH17-ramp: je hoeft maar een krant open te slaan en een columnist of ingezondenbrievenschrijver ziet in deze en andere gebeurtenissen het definitieve bewijs dat Nederland ophoudt te bestaan. Onze nationale identiteit als een bijna dode muis waar de kat mee speelt, we staan erbij en kijken ernaar.

En als er wel een nationale identiteit wordt waargenomen, dan voornamelijk in fotonegatief, trots in de gedaante van schaamte. Of zoals Nederlands beste columnist, J.L. Heldring, schreef: ‘Zo bevangt mij een plaatsvervangende schaamte wanneer ik landgenoten zich in het buitenland lomp of hufterig zie gedragen. Ik wil dan niet met hen vereenzelvigd worden. Ik desolidariseer me dan, wat betekent dat ik niet principieel, maar in principe wel solidair met mijn landgenoten ben. Wanneer buitenlanders – Engelse hooligans bijvoorbeeld – een soortgelijk gedrag vertonen, dan schaam ik mij niet, hoogstens erger ik me. In dit verschil verraadt zich dan mijn (gekrenkte)

Trots maakt gelukkig

Misschien is onze nationale identiteit in de kern masochistisch. We ranselen onszelf en elkaar weer eens stevig af, en daarmee bevestigen we dat we bij elkaar horen. Jammer is het wel, aangezien trots en niet schaamte mensen gelukkig maakt. Als mensen trots zijn op hun land, zo stelden onderzoekers in The European Values Study in 2011 vast, dan zijn zij ook gelukkiger met hun eigen leven.

Een minstens zo interessante uitkomst uit dit onderzoek is dat groot verschil maakt wat de nationale trots veroorzaakt. Van etnisch nationalisme, stellen de onderzoekers, worden mensen veel minder trots en gelukkig dan van burgerlijk nationalisme: trots op de wetten van het land, de historische figuren, de democratische vertegenwoordiging, het rechtssysteem enzovoort. De meest trotse etnische nationalist is ongelukkiger, zeggen de onderzoekers, dan de minst trotse burgerlijke

Dat verklaart wellicht waarom de zwartepietendiscussie zo naargeestig is en voornamelijk gevoelens van verlies en schaamte veroorzaakt. Van een nationaal symbool is het sinterklaasfeest verworden tot een etnische trofee van gillende zwartepietaanhangers die vinden dat elke ‘neger’ maar moet oprotten en zwartepietactivisten die elke voorzichtige verdediger een racist noemen. En niemand wordt er gelukkig van.

In een prachtig essay schreef Hendrik Jan Schoo over de nationale identiteit dat het geen ‘merk’, geen onveranderlijke ‘harde kern’ is maar veel eerder een ‘werkhypothese over onszelf’: ‘Identiteit is net als de geschiedenis zelf

Waarom gaan we niet aan het werk?

Me dunkt dat dit gesprek in Nederland nogal destructieve trekken heeft. We klagen over de teloorgang van onze identiteit en nationale trots en we schamen ons voor wat we wel identificeren als nationaal bezit. De Amsterdamse grachtengordel, wereldberoemd en geplaatst op de Werelderfgoedlijst, figureert in binnenlandse discussies hoofdzakelijk als symbool van een verfoeide elite. Liever noemen we het drama in Srebrenica als een typisch voorbeeld van Nederlandse ruggegraatloosheid, net als de kalme en beredeneerde politieke omgang met de MH17-ramp, dan dat we trots zijn op ons aandeel in goed verlopende internationale missies of dat we de heldendaden van soldaat Gijs Tuinman uitgebreid

Als onze nationale identiteit inderdaad een werkhypothese is, moeten we misschien ook aan het werk gaan. Ons historische sinterklaasfeest moderniseren en tot een symbool van nationale, in plaats van benauwende etnische trots maken. Grote projecten, nieuwe bouwwerken, oprichten en verdedigen. Musea inrichten, onze grondwet vernieuwen en verlevendigen, Thorbecke en de republiek uitbundig vieren, nieuwe feestdagen verzinnen. Of laten we eens een koningslied door onze grootste dichters schrijven dat werkelijk mooi is. Nederlandse Nobelprijswinnaars, grote kunstenaars, designers, Robbert Dijkgraaf in zijn eentje en de HEMA inderdaad: allemaal kunnen ze een bron van nationale trots, en daarmee van persoonlijk geluk zijn.

De bedreigingen van onze nationale identiteit zijn talrijk, vast en zeker. Redenen voor nationale schaamte zijn er ook genoeg. De kunst is, lijkt mij, om ervoor te zorgen dat schoonheid, kennis en vernuft tegenwicht bieden. En die kunnen we scheppen, toch?