Hoe digitale museumcollecties de wetenschap vooruithelpen

Lynn Berger
Correspondent Zorg
Foto: Daniëlle van Ark (voor De Correspondent)

In vijf jaar tijd digitaliseert Naturalis Biodiversity Center in Leiden meer dan 8 miljoen objecten. 75 mensen werken zeven dagen per week aan een lopende band om dat voor elkaar te krijgen. Waarom moeten al die fysieke objecten zo nodig worden gedigitaliseerd? In mijn zoektocht naar de toekomst van het verzamelen ontdek ik vandaag dat vooral wetenschappers hier profijt van trekken.

René Dekker houdt van efficiëntie. De adjunct-directeur en het hoofd Collectie van Naturalis in Leiden praat zelfs snel, als om de beschikbare interviewtijd optimaal te benutten.

Digitaliseren, zegt hij, ‘is hot’ – en Naturalis bedacht een manier om dat heel snel, voor heel veel objecten te doen. Komend jaar zet het museum een punt achter een vijf jaar durend digitaliseringsproces, waarbij het meer dan 8 miljoen objecten, van insecten en gesteente tot planten en preparaten, digitaliseerde. ‘Dat is ruim boven de target,’ zegt Dekker tevreden.

Digitalisering is inderdaad erg trendy. Bij een gaf 91 procent van de ondervraagde Nederlandse musea aan bezig te zijn de collectie te digitaliseren, of al een digitale collectie te beheren. Volgens het onlangs verschenen rapport Musea voor Mensen kan digitalisering ‘het contact met publiek versterken’ en ‘de zichtbaarheid van collecties ’ Dat is belangrijk, volgens het rapport, want nu de overheid zijn musea steeds meer overgeleverd aan de wensen van een grillig publiek en lijken transparantie en toegankelijkheid de enige manier om te overleven. Zoals wel vaker moet technologie verlossing brengen.

Kunstmusea als het en het Rijksmuseum ontsluiten al grote delen van hun collectie op internet. Zo zijn bezoekers niet langer afhankelijk van zoiets twintigste-eeuws als fysieke locatie, openingstijden en tentoonstellingsbeleid om bepaalde werken te kunnen zien. Met een hoge resolutie, en gratis In 2013 werden er in Nederland 44,3 miljoen bezoeken aan websites van musea geteld, en niet alleen om de openingstijden en routebeschrijvingen op te zoeken. Op de site van het Rijksmuseum bijvoorbeeld werden in de afgelopen twee jaar 250.000 ‘persoonlijke verzamelingen’ aangemaakt en 800.000 afbeeldingen

Of zulke online activiteiten op den duur ook meer (betalende) bezoekers zullen trekken, moet nog blijken. Maar behalve een leuk extraatje voor het publiek kan digitalisering ook nieuwe wetenschappelijke inzichten opleveren. Digitalisering is daarbij niet alleen een hulpmiddel, maar soms zelfs een drijvende kracht.

Foto’s: Daniëlle van Ark

Ford in Leiden

In 2010 werden het Zoölogisch Museum Amsterdam, het Nationaal Herbarium Nederland en Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis samengevoegd tot Het nieuwe Naturalis werd beheerder van een van de grootste natuurhistorische collecties ter wereld, met ruim 37 miljoen dieren, algen, fossielen, insecten, planten, gesteentes, enzovoorts. Allemaal nationaal erfgoed, in twee eeuwen tijd verzameld. Dat moest op een handige manier bijeen worden gebracht én je moest er gemakkelijk iets in kunnen terugvinden. Behalve een publieksmuseum is Naturalis namelijk ook een plek waar wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan.

Voor het integreren en digitaliseren van de verschillende collecties kreeg Naturalis 30 miljoen euro subsidie. Van de 37 miljoen objecten moesten er in elk geval 7 miljoen individueel gedigitaliseerd worden; de rest ook, maar dan ‘op groepsniveau.’ Digitaliseren klinkt spannend – ikzelf denk dan althans meteen aan 3D-scans – maar de werkelijkheid blijkt een stuk prozaïscher: labelgegevens moesten worden ingevoerd in een digitale database, een barcode moest helpen objecten precies te lokaliseren en een groot aantal objecten werd gefotografeerd.

Om dat voor zoveel objecten te doen bedacht een projectteam, aangestuurd door ‘iemand uit het bedrijfsleven,’ een revolutionair systeem. Of beter, het paste een negentiende-eeuwse uitvinding, de lopende band, toe op een eenentwintigste-eeuws proces. Het digitaliseren bestaat uit verschillende stappen – fotograferen, van een barcode voorzien, data invoeren, in- en uitpakken – en bij Naturalis is per stap één persoon verantwoordelijk.

Foto’s: Daniëlle van Ark

Potten op de lopende band

Omdat elk soort object om een andere behandeling zijn er tien verschillende lopende banden – of ‘digistraten,’ zoals Naturalis ze noemt – ontworpen. Daar werken in totaal 75 mensen, zeven dagen per week. In de ‘alcoholstraat’ bijvoorbeeld worden, op de dag dat ik er ben, potten met vleermuizen op sterk water gedigitaliseerd. Op die potten staan labels met handgeschreven informatie. Die wordt overgetypt in de database, en het label zelf wordt gefotografeerd. De pot krijgt een barcode en een bepaalde standplaats. En dan gaat ’ie terug naar het magazijn. Zo simpel is het eigenlijk.

De meeste digistraten bevinden zich achter de schermen, maar twee ervan zijn ingericht op de vijfde verdieping van het museum. Daar wordt er voor de ogen van het publiek gedigitaliseerd – noemt het museum dat. Vergezeld door een opgezette huishond en achter een koordje, staren medewerkers in stofjassen naar hun beeldschermen of preparaten, stoïcijns als de koks in een restaurant met open keuken.

(‘Wij krijgen het grootste deel van ons budget van het ministerie van OCW,’ zegt Dekker over die ‘transparantie’. ‘Dat is belastinggeld. Wij laten zien wat we ermee doen, dat is ook een stukje verantwoording. Er wordt steeds kritischer aan musea gevraagd: ‘Waartoe bent u op aarde?’’ Nou, hiervoor dus.)

De koolmees staat op de zeventiende verdieping, derde magazijn, rechter gangkast, vierde plank

Wanneer het traject volgend jaar is afgerond zullen alle objecten op de website van Naturalis ontsloten worden, doorzoekbaar en bewonderbaar voor het publiek. Maar digitalisering is ook ‘een hele handige managementtool,’ zegt Dekker – een wapen tegen institutioneel geheugenverlies. ‘Als je vroeger op zoek was naar een koolmees, dan wist je: de koolmees staat in de buurt van de pimpelmees, en niet bij de reiger. De onderzoeker die wist hoe de systematiek in elkaar zat, kon ’m dan vinden, maar iemand anders niet. Nu kan zelfs ik zo op de computer zien: de koolmees staat op de zeventiende verdieping, derde magazijn, rechter gangkast, vierde plank.’ Zo gaat er heel wat minder tijd verloren met dwalen in het depot, of wachten tot een zieke depotbeheerder aan de beterende hand is.

Foto’s: Daniëlle van Ark

Een vleugel-app

Digitalisering is dus leuk voor het publiek en fijn voor de managers. Maar echt spannend wordt het pas wanneer je ziet wat het de wetenschap oplevert. Is een collectie eenmaal digitaal, vertelt wetenschappelijk directeur Koos Biesmeijer, dan kun je namelijk heel andere vragen gaan stellen.

Plots kun je uitspraken doen over de bijenstand

Biesmeijers eigen onderzoek gaat over planten en bestuivers. ‘We hebben één miljoen bijen in de collectie,’ vertelt hij. ‘Als ik handmatig moest uitzoeken waar die de afgelopen honderd jaar gevonden zijn, dan zou ik daar een paar jaar mee bezig zijn. Nu is een groot aantal gedigitaliseerd en kan ik in één keer zien welke soorten wanneer waar voorkwamen.’ Zo kun je uitspraken doen over hoe het met de bijenstand gaat en blijkt het met het aantal soorten bijvoorbeeld niet heel veel slechter gesteld dan in de jaren zeventig en tachtig.

Door een toevalligheid kwam Biesmeijer dankzij de digitalisering ook op een ander spoor. Naturalis beschikt over twee SatScan-scanners, technologische hoogstandjes die objecten met een zeer hoge resolutie kunnen fotograferen. Bij het digitaliseren van de één miljoen bijen werd die scanner vooral gebruikt om de kwaliteit van het proces te waarborgen: een lade met opgeprikte bijen werd vóór en na het labelen en registreren gefotografeerd, om te controleren of elk bijtje op de juiste plek was teruggezet.

Die scans, vertelt Biesmeijer, bleken zó gedetailleerd dat ook de netwerkjes op de vleugeltjes erop te zien waren. Elke bijensoort heeft zijn eigen netwerk van adertjes, en met behulp van de scans ontwikkelde Biesmeijer, samen met postdoc-onderzoeker Thibaut De Meulemeester, een referentiesysteem. ‘Daar gaan we een app van maken waarbij mensen die een foto maken van een vleugel, kunnen zien welke soort het is.’ Biesmeijer op zijn beurt krijgt dan de gps-coördinaten door, en dat zal het wetenschappelijk onderzoek naar de bijenstand weer verder helpen.

Foto’s: Daniëlle van Ark

Niets weggooien

Door de collectie te digitaliseren kunnen wetenschappers als Biesmeijer dus veel meer dan voorheen hun onderzoek vanachter hun computers uitvoeren. Internationale onderzoekers zullen soms niet eens meer naar Leiden hoeven afreizen; zij hebben dan genoeg aan de informatie op de site van Naturalis, of aan de gegevens die Naturalis nu al invoert in de Global Biodiversity Information Facility een transinstitutionele, open access-biodiversiteitsdatabase.

Van een foto kun je geen DNA halen. Van een 3D scan ook niet

Toch, al die digitale mogelijkheden ten spijt, Naturalis zal geen van de 37 miljoen objecten wegdoen. ‘Neem alleen al het DNA,’ zegt Dekker. ‘Toen de collectie werd aangelegd wisten we nog niet dat DNA zo basaal zou worden voor onderzoek naar soorten en soortverwantschap. Als je nu DNA wilt hebben hoef je vaak niet meer naar een bergtop in Colombia of naar de diepzee voor de kust van Japan. Je gaat hier naar het potje of de plank, pakt het beest, haalt er een minuscuul stukje vanaf, en leest het uit. Van een foto kun je geen DNA halen. Van een 3D-scan ook niet.’

Bovendien: wie weet wat de wetenschappelijke en technologische vooruitgang in de toekomst nog meer mogelijk zal maken. ‘Tegenwoordig doen we bijvoorbeeld isotopenonderzoek. Je kunt aan de veren van een vogel zien op welke breedtegraad hij uit het ei is gekropen. Dat wisten we vroeger nog niet, dus het is maar goed dat we die vogels allemaal bewaard hebben.’

Bij Naturalis zal de digitale collectie dus nooit de fysieke overbodig maken. Maar de techniek zorgt er wel voor dat er aan die collectie nieuwe vragen gesteld kunnen worden, en dat informatie over de objecten – zoals de herkomst van een bij of hommel – net zo waardevol wordt als het object zelf. Digitalisering maakt de collectie rijker – en stukken efficiënter, dat ook.

Eerdere verhalen over de toekomst van het verzamelen: