Deze drie documentaires zoeken een antwoord op de vraag: waar is een museum eigenlijk voor?

Lynn Berger
Correspondent Zorg
Still uit ‘The Great Museum.’ Copyright: Navigator Film

Tijdens het IDFA, het documentairefestival dat deze week begint, gunt een aantal documentaires ons een blik achter de schermen van gerenommeerde, internationale musea. Naast schoonheid, liefde en ergernis tonen de films ook het contrast tussen 19de-eeuwse idealen en de 21ste-eeuwse realiteit.

Het Rijksmuseum werd opgericht in 1800, de National Gallery in Londen in 1824 en het Kunsthistorisches Museum in Wenen in 1891. Instituten uit de negentiende eeuw zijn het, gerenommeerd en geliefd, die zich in de 21ste eeuw moeten zien te verhouden tot veranderde publieke verwachtingen en grillige subsidiestromen. Ze zijn ook onderwerp van documentaires op het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA), dat deze week begint.

Voor volgde regisseur Johannes Holzhausen twee jaar lang de werknemers en kunstwerken van het Kunsthistorisches Museum, dat in die periode werd gerenoveerd. is een portret van het Londense museum gemaakt door Frederick Wiseman, een regisseur die eerder een gekkenhuis, een politiebureau, en het Parijse Opera Ballet portretteerde. En van Oeke Hoogendijk, volgt de renovatie van het Rijksmuseum, een proces dat uiteindelijk twee keer langer duurde dan gepland en waarbij het budget zwaar werd overschreden.

‘Kijk, z’n teentjes’

De documentaires tonen de depots, ateliers, vergaderruimtes én toonzalen van de respectievelijke musea. De resulterende scènes zijn soms surrealistisch, soms frustrerend en vaak grappig of ontroerend. Een conservator met handschoentjes aan die, uiterst zorgvuldig, de snuit van een opgezette ijsbeer schoonmaakt. Een conservator die zichtbaar geraakt is wanneer de twee enorme Japanse sculpturen die hij heeft besteld eindelijk aankomen, en liefdevol als een pasgeboren vader de voet van één van die sculpturen beroert: ‘Kijk, z’n teentjes.’

Zijn wij een onderzoeksinstelling of een attractie? Hoe maken we een schilderij uit de middeleeuwen relevant voor nu?

De bestuursvergaderingen – in elke film zit er minstens één – zijn saai, zoals vergaderingen meestal zijn, maar ook interessant. Dit komt door de fundamentele vragen achter de begrotings-, marketing- en installatiekwesties: zijn wij een onderzoeksinstelling of een publieke attractie? Wat is onze functie in de samenleving? En hoe maken we een schilderij uit de middeleeuwen relevant en interessant voor bezoekers van nu?

In antwoord op zulke existentiële vragen lijken de musea vooral terug te vallen op wat ze kennen en wat hen uitzonderlijk maakt: prachtige architectuur, onberispelijke, vingerafdrukvrije vitrines, een state-of-the-artcollectie, rondleidingen – en, vooruit, een fietspad in de passage.

Ouderwetse toewijding

De films leggen een contrast bloot tussen missie, structuur en mandaat van de instellingen en de eisen van de moderne maatschappij. Het akkefietje tussen het Rijksmuseum en de Fietsersbond is daar één voorbeeld van; de vergadering, bij de National Gallery, over de vraag of het museum een marathon moet sponsoren, een ander.

Maar misschien zie je het contrast nog wel het beste in de manier waarop conservatoren omgaan met hun kunstwerken. Zo liefdevol, zo geconcentreerd, zo geduldig, zo traag – er spreekt een toewijding uit die haast ouderwets lijkt in een tijd van instant messages en continu bijgewerkte newsfeeds. Ontroerend om te zien hoe, in de ateliers van de National Gallery, met engelengeduld stukjes bladgoud op een lijst worden aangebracht.

‘Een tikje naar boven. Een tikje naar rechts’ – en dat voor duizenden schilderijen

Grappig om te zien – maar ook, gek genoeg, een beetje irritant – hoeveel mensen er betrokken zijn bij het ophangen van een schilderij. Het millimeterwerk: ‘Een tikje naar boven. Een tikje naar rechts’ – en dat voor duizenden schilderijen.

Still uit ‘The New Rijksmuseum.’ Copyright: Column Film

De musea in deze films – zelfs het Rijksmuseum, dat voor het leeuwendeel van The New Rijksmuseum een bouwput is – lijken niet alleen kunstwerken uit voorgaande eeuwen te conserveren, maar ook het tempo, de concentratie en de aandacht uit die tijd. Hun gebouwen zijn als capsules waarbinnen voor de gejaagdheid, korte spanningsboog en ‘urgentie’-eisen van de eenentwintigste eeuw simpelweg geen ruimte is.

Een prachtig vormgegeven les kunstgeschiedenis

De films lijken op elkaar, al verschillen ze qua stijl en tempo. Bij Holzhausen en Wiseman is de camera een instrument dat registreert en observeert, maar ogenschijnlijk nooit ingrijpt. De conservatoren, suppoosten, schoonmakers en directeuren die in beeld komen spreken de camera nooit toe.

Frustratie over Amsterdamse tofheid

Bij Hoogendijk doen ze dat wel, en dat maakt The New Rijksmuseum net wat vlotter en toegankelijker dan de andere twee. Zo vertelt directeur Collecties Taco Dibbits openlijk over de gemengde gevoelens die hij overhield aan het feit dat hij geen algemeen directeur werd en verhult algemeen directeur Wim Pijbes nergens zijn frustratie over de vertragende werking van democratische besluitvorming en

Een ander verschil: waar het Kunsthistorisches Museum en het Rijksmuseum tijdens de draaiperiode hoofdzakelijk voor het publiek gesloten waren, daar is de National Gallery gewoon open. Wisemans camera bevindt zich vaak op zaal, tussen het publiek, en registreert de museummedewerkers terwijl ze bepaalde schilderijen van uitleg voorzien. Het maakt dat deze film niet alleen het portret van een instelling is, maar ook een prachtig vormgegeven en gepassioneerd onderwezen les kunstgeschiedenis.

Holzhausens film mist zowel de uitleg van National Gallery als het tempo en de directheid van The New Rijksmuseum – ik vond The Great Museum dan ook de saaiste van de drie. Al is er wel een hoop kunst in te zien.

Want o ja, kunst – daar gaat het om. En gelukkig wordt er in National Gallery, The Great Museum en The New Rijksmuseum voortdurend ingezoomd op schilderijen en sculpturen, vaak in mooie montages en begeleid door muziek. Zulke sequenties maken duidelijk dat het hart van elk van de drie musea toch nog steeds de collectie is – en dat al het werk van de medewerkers, van suppoost tot bouwmeester en van marketingdirecteur tot conservator, uiteindelijk draait om het zo goed mogelijk behouden en tentoonstellen van die collecties.

En als de documentaires íéts prijsgeven over waar het in de toekomst met dat verzamelen heen gaat, dan lijkt het toch vooral dit te zijn: dat alles zoveel mogelijk blijft zoals het was, en dat dat eigenlijk al best bijzonder is.

Meer verhalen over collecties, musea en hun toekomst: