Werkstress verminder je niet met een kortere werkweek

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs

Werkstress is een groot probleem in onder andere het onderwijs. Collega Rutger Bregman stelde daarom een kortere werkweek voor. Maar die redenering is misleidend: het gaat om de inhoud van het werk, niet om het aantal uren.

Twee weken geleden was het de Week van de Werkstress. Historicus Rutger Bregman dat die week een symptoom is van een tijdperk dat glorieert in symptoombestrijding. ‘Er wordt geen poging gedaan om de banen beter te verdelen, de kinderopvang goed te regelen, een fatsoenlijk vaderschapsverlof in te voeren, de werkweek terug te dringen, meer baan- en inkomenszekerheid te verschaffen of korte metten te maken met het uitknijpen van schoonmakers, onderwijzers en verplegers.’

Ik ben zo’n onderwijzer die volgens Bregman wordt uitgeknepen, maar ik kon die week niet reageren. Te druk met mijn werk.

Nu dan toch een reactie. Ik werk in een sector waarin werkstress nog net niet in je taakomschrijving staat. Ook in het laatste werd weer een grootschalig onderzoek naar werkdruk in het onderwijs aangekondigd. En tussen de herfst- en kerstvakantie zie ik collega’s inderdaad op hun tandvlees lopen. Zelf heb ik er vorige week voor het eerst dit schooljaar een leerling uitgestuurd. Niet omdat die leerling zo vervelend was, nee, ik had het even gehad.

Bregman ziet Zijn redenering is op het eerste gezicht logisch: werk leidt tot werkstress, minder werken leidt dus tot minder werkstress.

Maar die redenering is misleidend.

Vrijetijdsstress

Dat minder werken leidt tot minder werkstress, betekent niet dat minder werken ook leidt tot minder stress. Filosoof Joke Hermsen beschrijft in de inleiding van haar boek Stil de tijd de paradox van de vrije tijd: hoe meer vrije tijd we hebben, hoe groter het besef lijkt dat we ‘te weinig tijd’ hebben. De tijd die wij de afgelopen eeuw ‘vrij’ hebben gemaakt, gaat in toenemende mate op aan activiteiten, aan verre reizen, survivaltochten of ‘doe-vakanties.’ Dat komt volgens Hermsen doordat we tijd als economisch concept zien.

Het terugdringen van de veertigurige werkweek alleen is dan ook niet voldoende. Hermsen pleit voor een fundamentele herziening van onze omgang met de tijd, waarin ook aandacht is voor een tijd ‘die zich niets aantrekt van verlies- of winstrekeningen,’ een ‘innerlijke tijd’ die ruimte biedt aan rust en reflectie.

Gebeurt dat niet, dan leiden de keuzes die vrije tijd de mens biedt alleen maar tot een nieuwe vorm van stress. Wie werkt heeft werkstress, wie veel vrije tijd heeft krijgt te kampen met vrijetijdsstress.

Symbolische waarde

Dat aantal uur waar de werkweek uit bestaat, heeft in het onderwijs bovendien vooral een symbolische waarde. Er zijn vrijwel geen scholen die hun docenten verplichten elke dag van halfnegen tot halfvijf aanwezig te zijn.

Een ervaren docent die zijn lessen niet meer voorbereidt, kan om halfdrie zijn broodtrommel in zijn tas stoppen en pas de volgende ochtend, als hij al op de fiets naar zijn werk zit, weer aan school denken. De jonge docent die alles nog moet ontdekken en geen kinderen heeft om ’s avonds voor te lezen, kijkt tot laat in de avond proefwerken na en bereidt lessen voor. De ene docent werkt nauwelijks meer dan twintig uur per week, de andere meer dan zestig.

Ik wil best zestig uur werken

En ik wil best zestig uur per week werken, als mijn werk me bevalt. Het onderscheid tussen werk en vrije tijd is lang niet zo helder als Bregman doet vermoeden. Op vrijdagavond werk ik graag tot ’s avonds laat door met de redactie van de schoolkrant; een aantal weekenden per jaar repeteer ik met de leerlingen van het schooltoneel. Ben ik aan het werk als ik met de schoolkrantredactie werk, als ik met de leerlingen van het schooltoneel repeteer?

Ben ik aan het werk als ik met de schoolkrantredactie werk, als ik met de leerlingen van het schooltoneel repeteer?

De werkstress zit ’m niet in het aantal uur dat ik werk, maar in de inhoud van dat werk. In dat we af moeten van de benadering van onderwijs als industrieel proces, waarbij de gemiddelde leerling de norm bepaalt en iedereen hetzelfde programma doorloopt. Het onderwijs zou uit moeten gaan van individuele behoeften en capaciteiten van kinderen en meer recht moeten doen aan verschillen tussen leerlingen. Dekker schrijft in datzelfde stuk dat dit maatwerk allereerst veel van leraren vraagt.

Inderdaad. Hoe meer individuen ik in een les wil bedienen, hoe meer tijd ik kwijt ben aan de voorbereiding van zo’n les. Deel ik mijn klas in drie niveaugroepen op en bereid ik voor die drie groepen een apart programma voor, dan ben ik drie keer zo veel tijd kwijt aan mijn lesvoorbereiding dan wanneer ik alle leerlingen dezelfde sommen uit hetzelfde lesboek laat maken.

Theekopjes

Wil ik mijn werkstress verminderen, dan maakt het niet uit hoeveel uur ik werk, maar moet de inhoud van het werk rigoureus veranderen. Dan moet ik niet 120 leerlingen per dag zien, maar twintig. Dan moet ik niet dertig minuten de tijd hebben om het voor- en nawerk voor een les van vijftig minuten te doen, maar minimaal een uur. Dan moet ik niet elke vijftig minuten dertig nieuwe kinderen voor mijn neus hebben, maar met elke groep ruim de tijd hebben voor verdieping. Dan moet de focus, kortom, niet liggen op het routinematig afdraaien van lessen, maar op bevlogenheid en beleving.

Bregmans pleidooi voor een minderurige werkweek klinkt sympathiek, maar heeft met mijn dagelijkse praktijk weinig te maken. Want ik weet wel waar mijn werkstress vandaan komt: de leerling wordt nog steeds als een theekopje door de onderwijsfabriek gehaald, maar van de docent wordt wel verwacht dat hij aan die lopende band ieder kopje een uniek oortje aanmeet, met de hand beschildert en zelf glazuurt.

Daar heb ik geen onderzoek naar werkdruk voor nodig.