En blèren dat ze deed. In haar knieën de afdruk van het gravel waar ze zichzelf na de finish op had gesmeten. Het derde en laatste onderdeel van de dag zat erop: twee rondjes mompelend om de atletiekbaan strompelen.

Eerst moest ze verspringen, maar na een laffe aanloop was ze op haar kont gaan zitten en had ze demonstratief kuilen gegraven in het zand van de springbak. Daarna kwam het hoogspringen, maar halverwege de aanloop besefte ze dat de instructeur had gelogen en ze ook wel op het kussen terecht zou komen als ze ónder de lat zou duiken.

Dat blèrende meisje zit inmiddels achter een pagina vloeipapier in het fotoboek ‘1997-1998’ van haar moeder. Ik zat ooit één dag op atletiek. Mijn ouders maakten foto’s. Dat is wat je doet als je denkt dat mensen je verhaal achteraf niet gaan geloven.

Nu we met de Correspondentredactie in een pand aan de Amstel zitten, kijk ik dagelijks vol bewondering naar de colonne hardlopers die voorbijtrekt.

‘Haar wangen zien eruit als de aardbeien onder in het doosje’

Er zijn mensen die rennen alsof ze in hun knieholte worden gebeten, mensen die rennen achter speciaal voor honden ontworpen buggy’s, mensen die rennen, bellen en eten tegelijk, mensen die rennend worden ingehaald door mensen die gewoon lopen, stokjesmensen in lycrapakjes die al zoveel hebben gerend dat ze nauwelijks nog bestaan.

Gemotiveerd trek ik thuis de sportschoenen van mijn vriend aan, een – echt – atletiektrainer. Ik waggel de polder in, schiet tussen wat bosjes door en loop opeens in de staart van een hardloopgroep. Voorop een man die roept dat ze nog twee minuten moeten. De man achter hem herhaalt het, de vrouw achter hem herhaalt het, de man achter haar vraagt ‘wat?’ en de vrouw achter hem herhaalt helemaal niks want ze heeft geen lucht meer. Daarachter loop ik en onwillekeurig hoor ik mezelf ‘laatste minuut!’ roepen.

De groep remt af, ik haal ze in, ren zowaar. Dan: een wielrenner van achteren. Ik schrik en val. Mijn borst landt eerst op het pad, dan mijn kin, dan mijn benen. Als een banaan die je op de bolle kant laat balanceren.

Murmelend pel ik mezelf van het pad, in mijn knieën de afdruk van het grind. Voordat ik kan blèren komt de vrouw zonder lucht op me af. Haar wangen zien eruit als de aardbeien onder in het doosje. ‘Huuu… Ga… Huuu... Goed?’ Ik steek mijn duim op en stel dezelfde vraag aan haar. ‘Ja hoor. Huuu… Maar adem… Ik doe dit nog niet zo lang als jij, denk ik.’

Iemand die ik niet ken: Slippers Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: mijn ontmoeting met Slippers. Lees hier een vorige ontmoeting terug