Wie iets aan ongelijkheid wil doen, kan niet om dit ontnuchterende inzicht heen

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Rotterdam, mei 1940. Foto: Hollandse Hoogte

Nederland heeft een riante verzorgingsstaat. Die hebben we te danken aan onze – typisch Nederlandse – egalitaire inborst. Althans, dat denken we graag. Maar de geschiedenis leert een andere les: niet onze volksaard, maar een verwoestende oorlog en een dictatoriale minister brachten gelijkheid naar ons land.

Nederland is een mooi land. Wie geboren wordt op dat hele kleine stukje aarde, mag zich gelukkig prijzen. Een Nederlands paspoort is miljoenen waard. Het geeft je toegang tot talloze aangeharkte parkjes, wegen met krijtwitte strepen en zwaar gesubsidieerde rijtjeshuizen. Dat kleine, bordeauxrode boekje geeft je recht op tientallen jaren aan onderwijs, uitstekende zorg en – mocht het nodig zijn – een uitkering die even hoog is als het mediane in de Europese Unie.

Natuurlijk, om de zoveel tijd roept een politicus of columnist dat de solidariteit weer eens wordt afgebroken. Maar ondertussen maakt meer dan 90 procent van alle Nederlanders gewoon nog gebruik van een sociale regeling, is het onderwijsstelsel buitengewoon toegankelijk en ligt de eigen bijdrage van zieken vrijwel nergens zo laag. Meer dan 90 procent kent bovendien iemand die een uitkering ontvangt, de helft geeft aan eens een uitkering te hebben gehad en meer dan de helft er ooit een nodig te hebben.

En dan nóg twee derde van alle Nederlanders de welvaartsverschillen te groot.

Waar komt die obsessie met gelijkheid toch vandaan? Zit het in onze volksaard? Je zou zeggen van wel: Nederland is nu eenmaal een vlak land. Wij zijn het land van polderaars, van soberheid en consensus, van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ Nederlanders houden niet van hiërarchie, lezen we in ieder boekje voor expats. ‘In Nederland heeft altijd een sterk gevoel van gelijkheid geheerst,’ zei historicus Herman Pleij onlangs nog in

Het is een geruststellend verhaal. Die aan marginale inkomstenbelasting? Die kon je eeuwen geleden al zien aankomen. Als we professor Pleij mogen geloven, dan hoeven we ons ook geen zorgen te maken over het doemscenario van de Franse econoom Thomas Piketty. Wie in Nederland zijn kop boven het maaiveld uitsteekt, kan immers rekenen op de wrok van zijn landgenoten – en op die van de fiscus in het bijzonder.

Zoals ik al zei: het is een geruststellend verhaal.

De drie oorzaken van gelijkheid

Alleen de werkelijkheid valt dan nog tegen.

Want wat wil het geval: van oudsher is Nederland helemaal geen egalitair land. Nederland was lange tijd juist een extreem ongelijk land. Het grootste deel van onze geschiedenis waren we een land van renteniers, lage belastingen en ellendige leefomstandigheden voor bijna iedereen.

De opmars van de gelijkheid had niets te maken met de ‘Nederlandse mentaliteit,’ het poldermodel of andere clichés

En de rijken? Die schaamden zich allerminst voor hun rijkdom. Wie het zich kon permitteren kocht een kast van een huis in Amsterdam, liefst aan de Prinsengracht. Als je als gewone arbeider het geluid van een naderende koets hoorde, dan nam je voor de zekerheid je hoed af. ‘Het was beter om eer te betonen,’ ‘al was het aan een lege koets.’

Hoe is toch mogelijk dat dit land, dit paradijs van renteniers en woekeraars, nu een van de meest genivelleerde landen ter wereld is? De spreken voor zich: aan het begin van de twintigste eeuw was maar liefst 57 procent van al het privévermogen in handen van de rijkste 1 procent. In 1980 was dat nog maar 17 procent. De economen Jan Pen en Jan Tinbergen rekenden eens uit dat tussen 1938 en 1976 de inkomensongelijkheid is gehalveerd. Over nivelleringsfeestjes gesproken.

Ons ‘sterke gevoel van gelijkheid,’ dat Herman Pleij traceert tot op de middeleeuwen, is dus helemaal geen oude traditie. Het is een uitgevonden traditie. De opmars van de gelijkheid had niets te maken met de ‘Nederlandse mentaliteit,’ het poldermodel of andere clichés. Eigenlijk had het maar drie echte oorzaken.

Oorlog, oorlog en nog eens oorlog.

Rotterdam aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Foto: Hollandse Hoogte

Puinhopen van steen

Het is 14 mei 1940 als hoogleraar in de economie, op een dak in Den Haag naar het zuidoosten tuurt. Er hangt een donkere wolk boven zijn stad, waar zijn gezin op dat moment in een stalen kelder schuilt. Twintig kilometer verderop kan Lieftinck de brisantbommen horen vallen: 97.000 kilo aan bruut oorlogsgeweld. In slechts vijftien minuten tijd komen honderden mensen om. Aan het einde van de dag is de historische binnenstad van Rotterdam volledig vernietigd.

Op dat moment realiseert Lieftinck zich dat de strijd ten einde is: Nederland is geen partij voor de Duitse agressor. En inderdaad, een dag later tekent generaal Winkelman de capitulatie. De bezetting is begonnen. Als Lieftinck naar huis rijdt, komt hij aan in een nog nasmeulende stad. Maar zijn gezin is ongedeerd en de professor hoopt zijn colleges aan de Rotterdamse Hogeschool weer snel te hervatten.

Maar dan, het is inmiddels september 1940, bonzen twee SS’ers op de deur. Een jaloerse collega, tevens lid van de NSB, heeft Lieftinck op een zwarte lijst gezet. Het betekent het begin van een lange reis, langs zes concentratiekampen, inclusief een tiendaagse voettocht door de Poolse winter. Het is een reis van honger en kou, maar ook een reis waarin Lieftinck bevriend raakt met een aantal belangrijke kampgenoten, zoals de latere premiers Willem Schermerhorn en Willem Drees.

Naar schatting wordt maar liefst 300.000 keer de liefde bedreven tussen een Canadese bevrijder en een Nederlandse vrouw

Al die tijd sleept de professor een koekblik met zich mee, met daarin zijn boek over de toekomst van het geldsysteem. Iedere dag schrijft hij een halve pagina – uit het hoofd, want andere bronnen heeft hij niet tot zijn beschikking. Piet Lieftinck, een humorloze maar standvastige man, heeft vijf jaar om na te denken over de economische toekomst van Nederland. Als op 1 juni 1945 zijn odyssee eindelijk ten einde komt, is het enige wat hij bij zich heeft een handgeschreven boek in een Verkadeblik.

Lieftinck komt aan in een uitzinnig Nederland. ‘HEEL AMSTERDAM DANST!’ kopt de verzetskrant Het Parool. ‘Over een lengte van ettelijke honderden meters is de straat afgezet, links en rechts zijn luidsprekers opgesteld […] en zonder overdrijving, op het rhytme van deze muziek dansen minstens duizend paren.’ Na vijf zwarte jaren proeft Nederland eindelijk weer de smaak van vrijheid. Er wordt gefeest, er wordt gedanst, er wordt gezopen. En er wordt gevreeën – heel veel gevreeën.

Vooral de Canadese militairen zijn in trek bij de Hollandse dames. De Leeuwarder Courant spreekt zelfs van een ‘golf van genotzucht.’ Naar wordt maar liefst 300.000 keer de liefde bedreven tussen een Canadese bevrijder en een Nederlandse vrouw. ‘We leven niet alleen te midden van puinhopen van steen,’ noteert Lieftinck in zijn dagboek, ‘zeer velen leven bovendien in een geestelijk-moreel vacuüm.’

Zelf heeft de hoogleraar geen tijd om te feesten. Al na een paar dagen – Lieftinck is net terug bij zijn gezin in Rotterdam – wordt er weer op de deur geklopt. Een boodschap van Schermerhorn en Drees: of Lieftinck zich zo snel mogelijk bij hen wil melden.

Nederland heeft een minister van Financiën nodig.

Piet Lieftinck als minister van Financiën aan het werk in het Torentje op het Binnenhof in Den Haag. Foto: F.C. De Haan/ANP

Een financieel dictator

Op dat moment, na vijf lange jaren van onderdrukking, afpersing en oorlog, lag Nederland in puin. Talloze bruggen, wegen en rails waren vernietigd. Duizenden huizen en fabrieken waren geruïneerd. Honderdduizenden mensen waren vermoord, waaronder driekwart van alle Nederlandse Joden. Tijdens de Hongerwinter waren nog eens twintigduizend mensen omgekomen – en een nieuwe hongersnood dreigde.

‘Niets werkte meer,’ historicus Ad van Liempt over deze periode. ‘Er was nauwelijks vervoer, nauwelijks communicatie en nauwelijks sprake van overheidsorganisatie.’ De economische schade was immens: één derde van alle kapitaalgoederen was verloren gegaan, de staatsschuld verzesvoudigd en de economie met minstens 40 procent gekrompen. Ondertussen kwam de landbouw moeilijk op gang, doordat de akkers nog bezaaid lagen met mijnen.

‘Financiën was toch zo’n beetje een eenmansbedrijf.’ Voor even had Nederland een financieel dictator

Het waren deze economische, sociale en – als je Lieftinck mag geloven – morele ruïnes waarop een wonder verrees. Het was dit Nederland, en niet dat van de middeleeuwen of de Gouden Eeuw, dat de basis vormde voor de naoorlogse welvaart en de verzorgingsstaat. De architect van dit alles? Dat was een saaie economieprofessor uit Rotterdam.

Al op 23 juni 1945 – Lieftinck was nog maar drie weken terug – werd een nieuw kabinet beëdigd door koningin Wilhelmina. Niet eerder was er een ministersploeg aangetreden ‘onder zwaardere omstandigheden dan thans het geval is,’ schreef Lieftinck in zijn dagboek.

En niet eerder kreeg een ministersploeg zoveel macht.

Het zou nog vijf maanden duren voordat er überhaupt een parlement was. Tot die tijd werd er geregeerd zonder democratische controle. Op 3 augustus kreeg Lieftinck zelfs een blanco volmacht ‘tot het vaststellen van alle door hem nodig geachte bepalingen met betrekking tot de zuivering van het geldwezen.’ Voor even had Nederland een financieel dictator.

‘Ik had niet echt adviseurs of vertrouwensmensen in die tijd,’ vertelde Lieftinck jaren later. ‘Financiën was toch zo’n beetje een eenmansbedrijf.’ En Lieftinck was geknipt voor de baan; hij was nu eenmaal een einzelgänger. Als ‘Kei van Kneuterdijk’ (waar Financiën in die tijd gevestigd was) stond hij bekend om zijn enorme werklust en zijn totale gebrek aan sociale vaardigheden. In zijn eentje nam Lieftinck enorme besluiten. Zo gaf hij KLM en Philips leningen van 100 miljoen dollar. ‘Dat deed je, zo uit het zadel,’ vertelde hij later. ‘Ik overlegde daar niet over. Ik bracht het ook niet in de ministerraad. Ik sprak er ook niet over met Drees. Nee, ik handelde.’

De geldzuivering

Maar Lieftinck schreef pas echt geschiedenis met wat hij zelf zijn ‘Grote Veldtochtsplan’ noemde: de De Duitsers hadden tijdens de oorlog veel te veel geld in omloop gebracht. Goederen en diensten waren betaald door domweg guldens bij te drukken, met als gevolg dat de geldvoorraad was gegroeid van 1 miljard naar 5,6 miljard gulden. Hyperinflatie lag op de loer.

Lieftinck wist dat er gehandeld moest worden, en snel. Al twee weken na zijn beëdiging liet hij alle biljetten van honderd gulden ongeldig verklaren: ze moesten worden ingeleverd bij de bank, waar het geld op een geblokkeerde rekening werd gezet. Van 26 september tot 2 oktober moest ook de rest van het papiergeld worden ingeleverd. Iedereen die een oud tientje kon inleveren kreeg een nieuw tientje om die week de boodschappen van te doen: het beroemde Heel even hadden alle Nederlanders precies dezelfde koopkracht.

Maar daarmee was de Grote Veldtocht nog niet afgelopen. Lieftinck gaf het ingeleverde geld op de geblokkeerde rekeningen niet zomaar vrij. ‘Er was een geweldige rechtsovertuiging na de oorlog dat het nodig was om iedereen in de armoede te laten delen,’ zou hij zich later herinneren, ‘ook de rijken en zeker de mensen die van de oorlogsomstandigheden hadden geprofiteerd.’

Piet Lieftinck organiseerde het grootste nivelleringsbal in de vaderlandse geschiedenis.

Het middel: belastingen. De minister – door sommigen ook wel ‘De Grootste Boef van Nederland’ genoemd – voerde twee draconische heffingen door. Alle winst die tijdens de oorlog was verkregen, werd met 50 tot 70 procent aangeslagen. Wie niet kon aantonen dat hij zijn geld eerlijk had verdiend (een omgekeerde bewijslast dus) kreeg zelfs een heffing van 90 procent voor de kiezen. ‘Aan hen die hun geld op onoorbare wijze hebben verkregen, laat ik niet de minste illusie,’ waarschuwde Lieftinck in een van zijn donderpreken op de radio.

Vervolgens kwam er nóg een heffing: 4 procent over de eerste 10.000 gulden tot 20 procent over vermogens van meer dan een miljoen. Al met al leverden Lieftincks belastingen maar liefst 3,2 miljard gulden op, een kwart van het nationaal inkomen. ‘Dit is de zwaarste, meest drukkende belasting die ooit aan ons volk is opgelegd,’ sputterde nog tegen. En inderdaad: Lieftinck organiseerde het grootste nivelleringsbal in de vaderlandse geschiedenis.

Lieftinck tijdens de presentatie van het koffertje op Prinsjesdag, 19 september 1950. Foto’s: Hollandse Hoogte

De dienstplicht van de rijken

In die jaren deed de Kei van Kneuterdijk alles wat nu voor onmogelijk wordt gehouden. Hij liet het begrotingstekort oplopen, voerde torenhoge belastingen door, financierde zijn investeringen met bijgedrukt geld en zette de eerste stappen om de kolossale schuld van de Duitsers kwijt te schelden. Dat laatste deed Lieftinck trouwens ook die anders geen Marshallhulp wilden geven aan Nederland.

Het was allemaal ondenkbaar zonder de oorlog. In 1949 berekende Govert Ritmeester, een Kamerlid van de VVD, dat er inmiddels zes keer zoveel belasting werd geheven als in 1939. Ironisch genoeg zette Lieftinck het fiscale werk van de Duitsers zo voort. Het was namelijk de bezetter geweest die de basis had gelegd voor het moderne Nederlandse belastingstelsel en de verzorgingsstaat. Denk alleen al aan de Kinderbijslagwet en het Ziekenfondsbesluit van 1941. Of sterker nog, denk aan het toptarief van 72 procent. Dat is niet door Joop den Uyl verzonnen, maar door de nazi’s.

Anno 2014, in een wereld waarin de ongelijkheid weer groeit, is het een schokkende gewaarwording. Het was niet de democratie, maar de oorlog, die de weg vrijmaakte voor ons typische ‘gevoel van gelijkheid.’ Het waren niet het rode potlood en het stembiljet, maar de tank en de bommenwerper die de weg plaveiden voor de verzorgingsstaat. Het was niet een verkozen minister, maar een buitenlandse bezetter en een aangestelde despoot die de basis legden voor ons belastingstelsel.

Oorlogen creëren unieke politieke omstandigheden. Ineens is vrijwel iedereen bereid om grote offers te brengen

‘Progressieve inkomstenbelastingen,’ zo luidt de eerste zin van een recent ‘zijn het product van oorlog en niet van democratie.’ Uit een uitgebreide statistische analyse van twintig landen in de afgelopen honderd jaar blijkt dat oorlog keer op keer tot een forse groei van de belastingdruk leidde. De invoering van het algemeen kiesrecht daarentegen, deed helemaal niets. Of sterker nog, die verkleinde de kans op hogere belastingen een beetje.

Oorlogen zijn nu eenmaal duur. En oorlogen creëren unieke politieke omstandigheden. Ineens is vrijwel iedereen bereid om grote offers te brengen. ‘Belastingen zijn nooit populair,’ schrijft een Amerikaanse econome, ‘maar ze zijn nooit populairder dan in oorlogstijd.’ Neem de Eerste Wereldoorlog: in Engeland steeg het toptarief van 8 procent in 1914 naar 60 procent in 1920. Het Amerikaanse ging van 7 naar 77 procent en het Franse van 2 naar 50 procent. ‘De dienstplicht van de rijken’ werden deze superheffingen ook wel genoemd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de Amerikanen het nog bonter. Onder het motto ‘Taxes to Beat the Axis’ voerde president Roosevelt een toptarief van 94 procent door. De Amerikaanse Belastingdienst liet zelfs liedjes componeren over de vreugde van het belasting betalen, die op alle radiostations werden gedraaid. Aan de overkant van de oceaan, in Engeland, werd ondertussen het absolute record van 98 procent bereikt.

Na 1945 ontstond er een brede consensus onder politici en kiezers: de overheid zou het kapitalisme moeten temmen. Zo begonnen de Trente Glorieuses – de dertig jaren van hoge groei, lage werkloosheid en grote solidariteit. Natuurlijk, de sociaaldemocratie en de vakbonden speelden hierin een grote rol. Maar wat is oorzaak, en wat is gevolg?

Zonder de oorlog was het waarschijnlijk heel anders gelopen.

Links: Lieftinck als spaarpot (let op het gedichtje). Rechts: Lieftinck levert zijn eigen geld in tijdens de geldzuivering op 26 september 1945. Foto’s: Hollandse Hoogte.

De toekomst

Natuurlijk, voorlopig is Nederland nog een van de meest genivelleerde landen ter wereld. Maar sinds de jaren tachtig is er wel iets aan het – de kloof tussen de boven- en onderkant groeit. Sterker nog, in vrijwel alle landen groeit de ongelijkheid. De Verenigde Staten laten zien hoe snel het kan gaan: in 1950 verdiende een Amerikaanse topman dertig keer zoveel als het mediane loon, nu is dat al meer dan vijfhonderd keer zoveel. de OESO, de denktank van rijke landen, zal rond 2050 de bruto loonongelijkheid in het gemiddelde OESO-land even groot zijn als nu in de Verenigde Staten.

Maar niets is zeker.

‘Mijn leven omvat bijna de hele twintigste eeuw,’ zei Piet Lieftinck in 1989 op zijn sterfbed. ‘Als ik terugkijk zie ik iets wat lijkt op een golfbeweging.’ Na de oorlog ontstond er bij veel mensen een sterk bewustzijn van hun plichten jegens de ander. Dat gevoel ebde langzaam weg. Maar in 1989 – het was een paar maanden voor de val van de muur – hoopte Lieftinck nog op een nieuwe kentering. Dat is misschien wel de grootste uitdaging van deze eeuw: de koers veranderen in vredestijd.

Als we de controle willen herwinnen over het kapitalisme, dan moeten we alles inzetten op de democratie. Niet omdat het een bewezen recept is, maar omdat er geen vreedzaam alternatief is. Of zoals de Spaans-Amerikaanse schrijver George Santayana eens opmerkte:

‘Zij die zich het verleden niet kunnen herinneren, zijn gedoemd het te herhalen.’

Bron: Juliana Londoño Vélez, Universiteit van Californië (Berkeley)