Hier in Oldenburg is de schrijver koning
De vriendelijke jongeman, Tobias genaamd, haalde me op in mijn hotel in Bremen en begeleidde me naar het radiostation waar twee korte interviews zouden plaatsvinden. Ik had mijn koffer nog op mijn kamer staan, maar hij zei: ‘Neem maar mee. We hebben weinig tijd.’
Na het radio-interview moest ik naar Oldenburg, een stad waar ik nog nooit was geweest, maar waar aan de universiteit Nederlands wordt gedoceerd. Ik zou om twee uur in de namiddag voor een groep studenten Nederlands spreken over en voorlezen uit het eigen werk.
Hoe ouder ik word, hoe meer ik me probleemloos vereenzelvig met de handelsvertegenwoordiger die de hedendaagse schrijver nu eenmaal is, en die de schrijver misschien wel altijd is geweest. De handelsreiziger, dat ben ik. De gedachte ook nog iets anders te moeten zijn begint me langzamerhand angst aan te jagen.
De wetenschap bestudeert de tekst en de schrijver is hooguit het wormvormige aanhangsel van de tekst
De radio-interviews verliepen geheel volgens verwachting. Ik deed wat men van mij verwachtte.
Daarna reisden we per taxi naar het station, vanwaar we de trein naar Oldenburg namen.
‘We komen langs het dorp waar ik geboren ben,’ zei de jongeman.
Samen keken we naar buiten. Het was een mooie herfstdag of misschien zou ik moet zeggen: het was een mooie winterdag. De zon scheen en het was koud. Winter dus.
Het dorp was een dorp. En Oldenburg was een kleine stad, maar gelukkig kon ik mijn koffer nog kwijt in het hotel voor we doorreisden naar de universiteit.
De professor was werkelijk buitengewoon vriendelijk. Een man op wie, voor ik zover kon nagaan, niets aan te merken viel. Ik moest denken aan mijn eerste ervaringen met de neerlandistiek, ergens in 1997 of 1998 in Londen. De professor aldaar kon een zekere minachting voor de gastschrijver nauwelijks onderdrukken en misschien had hij wel gelijk. De wetenschap bestudeert de tekst en de schrijver is hooguit het wormvormige aanhangsel van de tekst. Komt de schrijver op bezoek, komt het ongedierte op bezoek.
De wat gespannen relatie tussen wetenschap en literatuur, die wel wat heeft van de verhouding meester-knecht, is iets wat noch de literatuur noch de wetenschap genoeg tot zich heeft laten doordringen.
Waarbij het wel duidelijk mag zijn wie de knecht is. De knecht, dat ben ik. Hoe dan ook, verdringing is het motief, nadruk op vorm het thema, beleefdheid het resultaat.
Maar hier in Oldenburg was van verdringing geen sprake. ‘De gast is koning,’ zei de professor en de gast wilde niet veel, hooguit een muffin of een croissant. Het werd een croissant.
In de raadszaal van de universiteit bevonden zich studenten, wat wetenschappelijk personeel en zowaar enkele geïnteresseerde lezers, op leeftijd, maar dat is nooit anders geweest. De lezer die je te zien krijgt is op leeftijd.
Het gesprek met de professor verliep aangenaam.
Na afloop stelde een student een vraag over de ontvangst van de roman Tirza in Duitsland en in Nederland.
De ontvangst - ik deed mijn best die te herinneren. Later zou iemand tegen me zeggen: ‘De paranoïde persoonlijkheid ziet zichzelf altijd door het oog van de ander, dit in tegenstelling tot de persoonlijkheid die lijdt aan dwanggedachten. Die ziet zichzelf altijd door zijn eigen dwanggedachten. De ander speelt geen werkelijke rol.’
Ik zou het anders willen zeggen: de paranoïde persoonlijkheid is thuis waar hij ontvangen wordt. Hoe vijandiger hij ontvangen wordt, hoe meer de paranoïde persoonlijkheid zich thuis voelt.