De wedergeboorte van Oost-Europa is een wonder (alleen wil niemand het weten)
De nuchtere cijfers tonen dat het lidmaatschap van de EU de landen uit het voormalige Oostblok goed heeft gedaan. Jammer alleen dat zij de zegeningen niet meer zien en een terugslag dreigt.
De oud-dictator van Bulgarije, die zijn land tot 1989 meer dan 25 jaar met harde hand regeerde, kan bij de meerderheid van zijn volk op waardering rekenen. Kort na de grote omwenteling was dat wel anders. 16 procent van de Bulgaren zag Todor Zhivkov toen nog zitten. Niet alleen is de populariteit van de in 1998 overleden communistische leider recent sterk gestegen, ook gelooft nog slechts één op de tien mensen dat Bulgarije er sinds zijn vertrek op vooruit is gegaan.
Die ontluisterende cijfers presenteerde de Bulgaarse oud-minister van Financiën Simeon Djankov afgelopen dinsdag, bij de lancering van het onder zijn redactie verschenen boek The Great Rebirth in de burelen van de in Brussel gezaghebbende denktank CEPS.
Geheel in lijn met deze gegevens over de stemming onder de Bulgaren, constateerde historicus René Cuperus onlangs in de Volkskrant dat mensen achter het voormalige IJzeren Gordijn een ‘enorme transitie-kater’ hebben en dat ‘democratie’ en ‘kapitalisme’ er de meest verguisde begrippen zijn. Afgezien van Polen en een enkele Baltische staat, is de democratische revolutie in het oude Oostblok naar zijn overtuiging mislukt. Weinig reden dus om van het vijfentwintigjarige jubileum van de val van de Muur een goednieuwsshow te maken.
Cuperus vertolkte een breder gevoelde teleurstelling over wat het einde van het communisme heeft gebracht. Zo heerste op een avond in De Balie over de staat van de democratie vijfentwintig jaar na de val van de Muur, waarop drie toonaangevende Oost-Europese intellectuelen spraken, een even treurige stemming.
De EU maakt het verschil
Maar de boodschap die de Bulgaarse oud-minister in Brussel bracht, was juist dat de pessimisten bijziend zijn. In de ogen van Djankov is het intens treurig dat westerse waarnemers en zijn eigen volk niet willen inzien dat zich in Midden- en Oost-Europa juist een klein wonder heeft voltrokken.
In Midden- en Oost-Europa heeft zich juist een klein wonder voltrokken
Want al zijn er flinke verschillen tussen de postcommunistische landen, door de bank genomen is de overgang van een communistische naar een markteconomie snel en betrekkelijk geruisloos gegaan. Hij heeft voor een enorme welvaartssprong gezorgd en vrijheid en democratie gebracht. Vooral in Polen en Estland, waar het nationale inkomen meer dan verdubbelde, en die relatief weinig corruptie en veel politieke vrijheid kennen.
Bij die grote sprong voorwaarts maakte de Europese Unie het verschil. Voormalige Oostbloklanden die tot de EU zijn toegetreden, is het sindsdien beduidend beter gegaan. In vijf oud-communistische landen die buiten de Unie bleven – waaronder Oekraïne en Moldavië – ligt het nationaal inkomen juist lager dan in 1989.
En al lopen de scores tussen landen als Bulgarije en Estland sterk uiteen, ook op het gebied van corruptie en politieke vrijheid doen de EU-landen het allemaal stukken beter dan voormalige Sovjetrepublieken als Oekraïne en Rusland. Op de ‘Map of Freedom 2014’ kleuren alle EU-landen groen – ze zijn vrij. De enige gele vlekken – gedeeltelijk vrij – op het Europese continent zijn landen die (nog) niet tot de EU behoren.
Terugslag
De nuchtere cijfers laten dus zien dat er alle reden is met tevredenheid terug te blikken op de ontwikkelingen sinds 1989. Toch heeft Cuperus gelijk dat enkele Oost-Europese landen in de laatste jaren een terugslag kennen.
Djankovs Bulgarije is daar een pijnlijk voorbeeld van. Nieuwe generaties weten niet meer hoe beroerd het vroeger was, zei Djankov dinsdag ter verklaring. Maar nog belangrijker dan historische vergeetachtigheid is dat de geschiedenis onderhuids nog volop aanwezig is. In The Great Rebirth schrijft de voormalig minister dat de hoofdoorzaak van de terugval in zijn land ‘de niet-aflatende macht is van belangengroepen uit de voormalige communistische elite, wier zakelijke belangen afhingen van contracten met de regering of warme banden met regeringsbureaucraten.’
Djankov schetst een vrij huiveringwekkend beeld van de greep die de oude machthebbers nog altijd hebben. In 2011 bleek dat meer dan de helft van de ambassadeurs in EU-landen voor het communistische veiligheidsapparaat had gewerkt. Mensen uit dergelijke kringen hebben ook de meeste media in handen. Bulgarije is in 2014 gezakt naar een treurige plek honderd op de ranglijst van mediavrijheid.
Triestig dat het in een EU-land zo beroerd is gesteld met de mediavrijheid. In een historisch overzicht van de ontwikkelingen stelt economieprofessor Gérard Roland in The Great Rebirthdat het vooruitzicht op een EU-lidmaatschap voor de Midden- en Oost-Europese landen een enorme stimulans was om te werken aan democratie en rechtsstaat. Maar toen ze aan de voorwaarden voldeden en bij de club mochten komen, viel die prikkel weg.
‘De EU is nooit erg goed geweest in het disciplineren van haar leden,’ tekent Roland droogjes op. Hij wijst erop dat de EU bijvoorbeeld nauwelijks maatregelen heeft genomen tegen het regime van de Hongaarse minister-president Viktor Orbán.
Dat Orbán in april 2010 opnieuw aan de macht kwam, lezen we in het hoofdstuk over Hongarije, was ‘het historische beginpunt van niet alleen de neergang van de ooit krachtige Hongaarse economie maar, nog belangrijker, van de verwoesting van de ooit goed ontwikkelde Hongaarse democratie.’ Zo legde Orbán de mogelijkheden van de rechter de wetgevende macht te controleren aan banden en breidelde hij de vrije pers.
Dat is de blijde én tragische boodschap van The Great Rebirth: als we in onze eigen waarden geloven, is dat weldadig. Maar als we sceptisch zijn over wat de EU te bieden heeft en lidstaten niet durven te houden aan waar we voor staan, kan de geboekte vooruitgang weer even snel verdampen.