Thuis ben je waar je niet kunt zoenen
In 2004 ontmoette ik in een vrachtwagen mijn toekomstige vrouw. Hoe zij en ik in die vrachtwagen waren beland doet er even niet toe. Waar het om gaat is dat ze zei: ‘Ik heb altijd met je willen trouwen.’
Enkele maanden later trouwden we, in Dublin, zij het niet voor de wet. Het was een privéceremonie. Zij was in het wit, wat ik aanhad weet ik niet meer. We maakten foto’s, die ze later nog opstuurde, helaas weet ik niet waar die foto’s nu zijn. Het zou goed kunnen dat ze via een verzamelaar in Praag in het archief van de Universiteit van Amsterdam zijn beland.
Het huwelijk werd geconsummeerd, maar zeer sporadisch en daaraan moet ik toevoegen: niet altijd van harte.
Ik kan me herinneren dat mijn vrouw mij vertelde dat ik niet kon zoenen. Eigenlijk vind ik dat je dat soort opmerkingen moet maken vóór je trouwt, maar aangezien alles in nogal grote haast was gebeurd, kon ik begrijpen dat ze daar gewoon geen tijd voor had gehad.
Ik kan me herinneren dat mijn vrouw mij vertelde dat ik niet kon zoenen. Eigenlijk vind ik dat je dat soort opmerkingen moet maken vóór je trouwt
Een andere complicerende factor was dat ze voor zover ik kon nagaan er ook nog een vriend op na hield die niet wist dat ze met mij in het huwelijk was getreden. Ik geloof dat hij hooguit dacht dat wij weleens intellectuele discussies voerden.
Enfin, Maartje, zo zal ik mijn vrouw maar even noemen, verdween zonder te scheiden, ze stuurde mij enkele maanden later wel midden in de nacht een sms. Ze was inmiddels in Barcelona beland. Tussen 2004 en 2006 zag ik haar sporadisch. Ze had inmiddels een verhouding met een Amerikaanse straatmuzikant die niet alleen op straat musiceerde, maar ook op straat zijn cd’s aan de man bracht. Ik meen dat mijn vrouw ook nog een cd van haar minnaar aan mij heeft verkocht. Een goede echtgenoot ondersteunt de armlastige minnaar van zijn vrouw financieel.
Maar in 2006 verdween ze echt. Ze was inmiddels zwanger, zij het niet van de straatmuzikant, maar van de vriend die al in haar leven was toen wij trouwden en die kennelijk per ongeluk weer in haar leven was teruggekeerd. Ze vroeg mij per e-mail wat ze moest doen nu ze onverwacht zwanger was geworden; over de straatmuzikant geen woord meer.
Kennelijk was mijn reactie op haar zwangerschap beneden de maat. Want in haar laatste mail vroeg ze aan mij: ‘Ben je niet gelukkig voor mij?’
Ik ben graag gelukkig namens en voor andere mensen, maar soms zinkt de moed mij in de schoenen. ‘Ik ben ook maar een mens,’ hoor je dan te zeggen, en vooral in 2006 was ik ook maar een mens.
Maartje verdween dus.
Haar vader zag ik nog tijdens een lezing in 2008 in een Leidse kerk. Hij zei: ‘Ik ben de vader van Maartje,’ en vroeg om een handtekening in een exemplaar van Tirza. Hij leek me een melancholische man, ik had graag langer met hem over zijn dochter gepraat, maar daar was het niet de tijd en de plaats voor.
Deze zomer kreeg ik opeens weer een mail van Maartje. ‘Zoek je mij?’ vroeg ze.
Niet dat ik wist, maar ik vatte de mail maar op als een aanmoediging om met het zoeken te beginnen. Veel menselijk contact is feitelijk de voortzetting van het spel verstoppertje met verbale middelen.
We mailden wat heen en weer en verleden week kwam het dan eindelijk tot een afspraak. Ze was niet veel veranderd, hoewel ze inmiddels twee kinderen had, in een vinexwijk woonde en alle straatmuzikanten naar eigen zeggen uit haar leven waren verdwenen.
Aan het eind van de avond vroeg ik: ‘Wil je mijn minnares worden?’
‘Maar we zijn toch al getrouwd,’ zei ze.
‘Dat is waar,’ zei ik, ‘we zijn al getrouwd.’
‘En seksueel heeft het nooit zo tussen ons geboterd,’ voegde ze eraan toe.
Ook dat moest ik beamen. Ik moest aan haar opmerking denken dat ik niet kon zoenen.
We namen afscheid. Ze vroeg nog: ‘Is het erg om 40 te worden?’
Over tien jaar verwacht ik weer een mailtje van mijn vrouw met de tekst: ‘Zoek je mij?’
Het duurde even voor ik het begreep, maar thuis ben je waar je niet kunt zoenen.