Hardlopers.

Och, hardlopers.

Wat zijn ze irritant.

En ze weten precíés op welk moment ze je aan je ongezonde levensstijl moeten herinneren.

Als je net aan de tweede fles lauwe wijn begint tijdens een barbecue in het park. Of heel vroeg ’s ochtends, wanneer je het café uit rolt en zij net zijn gaan rennen omdat het ‘nog lekker rustig is.’ Of op die regenachtige maandagmorgen, wanneer je de tram hebt genomen om droog te blijven en dan bij het stoplicht aan de andere kant van de beslagen ruit een renner ziet staan. Blazend en klappend in zijn handen, dansend van zijn ene op de andere voet, heldhaftige blik. Hij verovert de wereld, jij zit in een tram die naar natte hond stinkt.

Even lijkt hij je aan te kijken. Ocharme, denkt-ie dan, moet je zien hoe fit ík ben.

‘Ik hoef tenminste geen contributie te betalen’

Onzin trouwens. De enige reden dat die hardlopers er altijd op het juiste moment zijn, is omdat ‘ze’ met zo ontiegelijk velen zijn. Want ‘het is zo’n toegankelijke sport,’ ‘even je schoenen aandoen en je bent weg.’ En de meest Nederlandse van allemaal: ‘Ik hoef tenminste geen contributie te betalen.’

Op Facebook kom ik ze ook weleens tegen. Ben ik net lekker kattenvideo’s aan het kijken, kom ik een ‘motivational poster’ tegen. ‘Find your greatness.’ Ugh.


Rennende clichés zijn het. Allemaal.

En ik nu ook.

Ontroerd onder een viaduct

Want ik was in oktober zo dom een vriend aan te moedigen die de marathon van Amsterdam liep. Het stormde. We stonden onder een viaduct op hem te wachten. Honderden lopers stroomden voorbij. De sfeer was gelaten. We hadden vooral de professionals en de bloedserieuze amateurs gezien. Maar toen kwamen de eerste strompelaars. Pijnlijk om naar te kijken. Tot er eentje, ik denk dat het een Italiaan was, zijn vuist in de lucht stak en ‘Come on’ schreeuwde. Dat galmde goed, onder het viaduct. Iedereen begon te juichen. En dat hield niet meer op.

Ik was ontroerd. ‘Dit ga ik ook doen,’ zei ik tegen mijn vriendin. En later, nog euforischer, tegen die vriend: ‘Rotterdam. 12 april. Dat wordt ’m!’ Ze lachten me uit. ‘Nee, ik doe het écht.’

En toen moest ik wel.


Het is nu bijna twee maanden later en ik heb 250 kilometer gelopen. Maar als ik naar de hardloopwinkel ga voor nog een attribuut waarvan ik niet wist dat ik het nodig had, schaam ik me.

Kom ik daar, yupperige aansteller, even in zes maanden de mooiste afstand van de sport wegsnaaien. ‘Als ik jou was zou ik eerst maar eens een nette tien lopen,’ zei de verkoper. Gelijk had-ie.

Het is geen discipline. Het is een gebrek aan een keuze

Maar ik heb zijn discipline niet. De discipline om gewoon maar te gaan rennen om het rennen, zonder onmogelijk doel. Vaak genoeg geprobeerd hoor, om zo’n gewoonte te ontwikkelen. Maar een lekker bed, de regen, een te grote maaltijd, toch dat ene biertje, een te kleine maaltijd, een te drukke dag maakten het onmogelijk.

Die smoesjes zijn allemaal irrelevant geworden. Ik zit in een val. Nu een training missen, betekent dat ik het op 12 april misschien niet haal.

Dus als die winterstorm tegen de ramen van de slaapkamer beukt – jammer dan. Een kater? Walk it off. Kleding in de was? Dan maar stinken.

Het is niet stoer, het is geen discipline. Het is een gebrek aan een keuze.

Wellicht een handige truc, zo aan de vooravond van uw goede voornemens. Stel een doel dat zo hoog is dat het spannend wordt, vertel het aan zoveel mogelijk mensen en zorg voor wat tijdsdruk.

Natuurlijk is de kans op een blessure groot, maar het is het waard. Want ik weet nu hoe goed dat rennen bij me past. Dat het verslavend is. U kent de clichés. Ik ben er één geworden. Maar daar denk ik niet aan, tussen die lopers in het park. Het enige waar ik dan mee bezig ben, is m’n eigen gehijg en het analyseren van pijntjes.

En hoe al die wijndrinkende mensen zich aan mij ergeren.

Waarom winnen Kenianen zo vaak de marathon? Trainen is belangrijk, maar topsport zal alsmaar meer draaien om het hebben van de juiste genen, schrijft David Epstein in zijn fantastische boek The Sports Gene. Lees het stuk hier terug