Een kennis vroeg mij of ik de kerstdagen in New York doorbracht. ‘Nee,’ antwoordde ik, ‘op kerstavond vlieg ik naar Zürich. Op 25 december ’s avonds ben ik in Davos.’ Waarop hij weer antwoordde: ‘Ik dacht al, Arnon is een reiziger.’

Geen hotelmens, maar een reiziger. Het verschil is minimaal. Ik herinnerde me dat een vriendin een keer tegen me had gezegd: ‘Ik vind je geen Jood, maar wel een oorlogskind.’

Het verschil tussen een reiziger en een hotelmens lijkt me kleiner dan het verschil tussen een Jood en een oorlogskind. Daar kwam bij dat ik geen oorlogskind was en ik ook niet de ambitie had er een te worden.

Op eerste kerstdag in de ochtend landde ik in Zürich. Ik moest nog een uur of drie uur wachten tot mijn petekind en zijn moeder zouden arriveren. In afwachting van hun komst ging ik in een café in de aankomsthal zitten, bestelde een vanillecroissant – gewone croissants waren uitverkocht –, een espresso en een sinaasappelsap, opende mijn laptop, beantwoordde wat mails en werd toen overvallen door een gigantische moeheid. Het was een moeheid die mij eerder aan een ziekte deed denken dan aan een gewone vermoeidheid. Een kou trok omhoog van mijn benen naar mijn bovenlichaam en ik merkte dat ik trilde.

Ik kan hier niet blijven zitten, dacht ik, ik moet een hotel zoeken.

Wie gaat ook op kerstochtend naar het Radisson Blu Hotel Zürich Airport?

Met mijn iets te zware koffer liep ik in de richting van het station, volgde borden waarop ‘Radisson Blu Hotel’ stond en toen ik de uitputting nabij was, stond ik voor de receptie. Het Radisson Blu Hotel Zürich Airport was groot, maar leeg. In de gigantische lobby waren welgeteld twee gasten, ik en een Aziaat, verder nog een stuk of zes werknemers van het hotel. Wie gaat ook op kerstochtend naar het Radisson Blu Hotel Zürich Airport?

Ik vroeg om een kamer voor een paar uur.

‘We hebben een speciale dagprijs,’ zei de receptionist, ‘tot 18 uur vanavond kunt u hier voor 250 Zwitserse frank blijven.’

Dat was niet goedkoop, maar ik had zelfs voor een veldbed het dubbele overgehad.

Ik nam de kamer, sleepte me naar boven, hing het ‘Don’t disturb’-bordje aan de deur, kleedde me uit en ging op bed liggen. Toen bedacht ik dat ik een wekker moest zetten, want over iets minder dan twee uur zouden mijn petekind en zijn moeder al arriveren.

Nadat ik dat had gedaan ging ik weer op bed liggen. De droom kwam snel en onverwacht en betrof een literaire lezing. De inleider was zo lang aan het woord dat ik zelf maar niet aan de beurt kwam. Of ik dat erg vond kon ik niet met zekerheid zeggen. Een paar keer schrok ik wakker. Het was bewolkt in Zürich, ik had de gordijnen niet dichtgedaan. Eén keer stond ik op, ging voor het raam staan en keek naar het vliegveld van Zürich om me gerust te stellen. De droom over de literaire lezing was ontaard in een nachtmerrie, maar de details zijn me ontschoten.

Om twintig over één ging de wekker, ik kleedde me haastig aan en ging naar beneden. Een receptioniste vroeg of alles naar wens was geweest. ‘Het was perfect,’ zei ik.

De lobby was nog net zo leeg als twee uur geleden.

‘Ik wens u fijne feestdagen,’ zei de receptioniste. Ze glimlachte.

‘Ik u ook,’ zei ik.

En weer lachte ze. Meer contact, meer intimiteit heeft een mens eigenlijk niet nodig.

Je kunt overal thuis zijn, maar echt thuis ben je pas in een luchthavenhotel op Kerstmis. De totale onthechting is het totale thuiskomen.

Thuis ben je waar je personages als intieme vrienden zijn De Hotelmens bezoekt twee jonge mensen in Wiesbaden. Zij hebben hem uitgenodigd een ei te komen eten. Maar als hij bij hen in de woonkamer zit, blijkt dat ze bevriend zijn geraakt met een van zijn romanpersonages. Lees hier het vorige feuilleton terug