1. Verbind geen voorwaarden aan een helpende hand


Tijdens een stadswandeling door Groningen, onder leiding van heroïneverslaafde Jonny, vertelde de gids dat hij na het verkopen van zijn daklozenkrant altijd eerst langs zijn dealer gaat. Een deelneemster merkte op dat ze daarom liever eten dan geld aan daklozen geeft: ‘Anders ga jij drugs kopen van míjn geld.’ Jonny antwoordde: ‘Wat wil je dan, dat ik je zakken

Hoewel ik het met allebei niet eens was, dacht ik wel: wie ben ik eigenlijk om te bepalen waar een ander zijn geld aan uitgeeft? Ik gééf dat geld toch aan hem?

Toen ik acht was stond onze buurjongen aan de deur met een hevig bloedend been. Ik denk dat hij gestoken was. Mijn vader haalde een vuilniszak uit de keuken, schoof die om het been van de buurjongen en reed hem naar de eerste hulp. Toen ik hem later vroeg wat de buurjongen had gedaan zei mijn vader: ‘Nooit vragen, gewoon helpen.’ Ik voeg daar zelf nu aan toe: ‘En als je helpt, verbind daar dan niet je eigen voorwaarden aan.’

2. Geef vaker een 10

Afgelopen jaar gaven vijf leerlingen een presentatie over de schrijfster Hella Haasse. In plaats van een standaardpresentatie – statig voor het bord, powerpoint met tekst, geforceerde interactie – hadden de leerlingen besloten de gehele presentatie in een De Wereld Draait Door-jasje te steken. Een van hen was Matthijs van Nieuwkerk, de tafelheer was een Haassecriticus (al had hij ooit maar één dun boekje van haar gelezen) en er zaten drie leden van de Haassefanclub aan tafel. De schrijfster was zelf ook aanwezig: haar urn hadden de leerlingen op tafel gezet. De discussie aan tafel was inhoudelijk ijzersterk, de klas bleef tot het eind geboeid en het applaus was oorverdovend.

De leerlingen kregen een 9,3. De DWDD-tune haperde even en twee leerlingen konden vanaf hun stoel niet alles zien.

De presenterende leerlingen waren niet tevreden met mijn beoordeling. En terecht. Ik was geforceerd op zoek gegaan naar schoonheidsfoutjes om geen 10 te geven. In 2015 ga ik leerlingen die uitzonderlijk presteren wél uitzonderlijk belonen.

3. Oordeel op tijd

1. Meestal werk ik het beste als ik onder hoge tijdsdruk sta, als ik echt niet langer kan uitstellen wat ik moet doen. Op zich niet slecht: erger zou het zijn als ik vlak voor een deadline slechter zou werken. Toch wil ik van die uitstelgewoonte af. Omdat het onprettig is onder zulke stress te werken; de taak makkelijker was geweest als ik eerder was begonnen; ik deadlines mis; en het resultaat veel beter zou zijn geweest als ik eerder was begonnen met hard werken.

2. Minder snel oordelen, professioneel en privé. Dat was een van Dimitri Tokmetzis’ voornemens van vorig jaar, en ik neem hem graag van hem over. Ik geloof trouwens dat ik de afgelopen jaren minder snel ben gaan oordelen – als journalist ontdek je als het goed is dat de wereld complex is, zoals Dimitri schreef – maar toch gebeurt het nog steeds veel te snel. Dat is jammer, want daardoor sluit ik onverwachte verklaringen voor gedrag/resultaten/beslissingen bij voorbaat uit. En als ik dan toch oordeel – ondanks mezelf – dan neem ik me voor dat oordeel (zo lang mogelijk) voor me te houden.

4. Bevorder het botsen

2014 was voor mij toch het jaar dat het kwartje definitief viel: diversiteit op de redactievloer is niet zomaar een leuke politiek-correcte ambitie ‘voor erbij,’ maar simpelweg een harde voorwaarde om jezelf als medium anno 2015 nog recht in de spiegel te kunnen aankijken. Drie kwesties maakten dat maar weer eens duidelijk.

  • De opiniemaker die geen Nizar Mourabit, maar Nelle Boer bleek te
  • ‘Homo-imam’ Hashim Jansen, die niet over de juiste papieren bleek te beschikken om imam te heten.
  • En de shariadriehoek in de Schilderswijk, die bij nader inzien uit de dikke duim van Perdiep Ramesar afkomstig bleek.

Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat dit alles heeft kunnen gebeuren doordat de Nederlandse media (wij zeker ook) te weinig voelsprieten hebben uitstaan in hoeken van de samenleving waarin we niet toevalligerwijs geboren of woonachtig zijn. Nu lijkt de oplossing voor dit probleem doodeenvoudig: ga gewoon op zoek naar goede pennen en slimme stemmen uit – bijvoorbeeld – Marokkaans-Nederlandse kring. En klaar is, eh, Kees.

Maar zo simpel ligt het niet. Het probleem met de representatie van minderheden in de media gaat dieper dan het zoeken naar mensen met een andere kleur, godsdienst of afkomst. Bovendien: als je zo op zoek gaat kom je algauw uit bij die journalisten die zich aan de conventies van jouw medium willen conformeren, of daar simpelweg allang bij passen.

Het probleem is zodoende vooral dat er, in de woorden van journalistiekprofessor Mark Deuze, te weinig ‘botsing’ plaatsvindt op redacties. En dan gaat niet om kleur of etniciteit per se, maar om het presenteren van de ene goed onderbouwde visie op de wereld tegenover de andere. Mijn goede voornemen is dus om dwarsliggers van allerlei snit aan De Correspondent te binden en zodoende het botsen op onze redactie te bevorderen.

5. Neem een abonnement op De Correspondent

In 2015 ben ik serieus van plan om een abonnement te nemen op De Correspondent. Ik zie weleens wat dingen voorbijkomen op Facebook en volgens mij is het een leuk blad. Komt het één keer per week of per maand uit eigenlijk?

6. Ontzamel en verzamel minder

Wie maandenlang aan een reeks over de uitpuilende museumdepots van Nederland werkt, wordt zich vanzelf bewust van de eigen Ik heb een kast vol kleren die ik nooit draag, een boekenkast vol boeken die ik nooit lees en oude schoenendozen vol met briefjes, kaartjes en foto’s die ooit veelzeggend waren maar nu toch vooral troep zijn. Afscheid nemen van al dat verzamelde goed is moeilijk. Aan elk object kleeft een verhaal en elk object zou ooit, in een verre toekomst waarin mode uit het jaar 2000 weer hip is of ik eindelijk dat ene artikel over dat ene obscure onderwerp ga schrijven, nog van pas kunnen komen.

Maar voor het zover is vormen al die spullen vooral ballast. Daarom ga ik dit jaar ontzamelen: ik ga mijn levenscollectie kritisch onder de loep nemen en wegdoen wat ik niet meer nodig heb. En ik ga ook minder vérzamelen – niet alleen mijn bewaarzucht, maar ook mijn acquisitiewoede kan namelijk wel aan banden worden gelegd.

7. Niet meer te goedkoop geproduceerde spullen kopen


Regelmatig ben ik in mijn hoofd cynische recensies aan het schrijven. Als een groepje kinderen, struikelend over de woorden ‘Serious Request,’ me vraagt of ze een ‘heitje voor een karweitje’ mogen doen, denk ik: Citymarketing over de ruggen van verkrachte vrouwen. Als ik me voorneem geen plastic tasjes meer aan te nemen in een winkel, schaam ik me eigenlijk dat ik zo’n stom praktisch vouwtasje in mijn tas heb zitten. Als ik tranen in mijn ogen krijg als ik een groep kinderen kerstliedjes hoor zingen, denk ik: wat een sentimentele dweil ben ik toch geworden sinds ik kinderen heb.

Het gevaar van dit soort gedachten is dat je alles kapot kunt maken. Tradities – een houvast in chaotische tijden – stellen niks meer voor en uit angst versleten te worden voor ‘do-gooder,’ doe je maar niks meer.

Bij het nadenken over mijn goede voornemen, was ‘niet meer té goedkoop geproduceerde spullen kopen’ het eerste wat me te binnen schoot. Dat vond ik wat braaf en voor de hand liggend. Maar nu ik vanaf heden dit soort cynische recensies wat vaker achterwege wil laten, ga ik het gewoon doen.

8. Maak gebruik van je ochtend


Vroeger was ik een ochtendmens. Tegenwoordig ben ik jaloers op mensen die vroeg opstaan en aan het werk gaan. Omdat zij (denk ik) een ongehoorde productiviteit aan de dag leggen. Zoals de advocate Liesbeth De dag dat ik haar interviewde was ze al om 5.30 uur wakker geworden en liefst al naar kantoor gegaan.

In het ongerepte van de ochtend is het goed werken. Ongestoord. Sereen. Ik weet het nog maar al te goed van vroeger, toen ik een krantenwijk liep.

Ik neem mij voor om twee keer per week om 06.00 uur op te staan en te beginnen. Met lezen bijvoorbeeld. Hoef ik alleen mijn levensritme een beetje aan te passen.

9. Geef bewondering ruim baan

‘Ook de afbreker bouwt op.’ Onder die titel publiceerde de grote schrijver vanaf 22 december 1946 een reeks stukken in een Belgisch weekblad. In de derde aflevering constateerde hij ‘dat ieder voor zichzelf leeft en in niets meer gelooft.’ Zelf gold hij ook als nihilist. Maar met de titel drukte hij uit dat achter zijn drang alle illusies, bedrog en schijnheiligheid te ontmaskeren idealisme schuilging, een verlangen iets beters te bouwen.

Zelf heb ik dit credo – ook de afbreker bouwt op – lange tijd gebruikt als rechtvaardiging voor het idee dat journalistiek vooral kritiek is: het met gezond wantrouwen volgen van hen die de macht in handen hebben, het blootleggen van misstanden.

Maar nu vertoef ik als iemand die behoort tot de Generatie Nix bij De Correspondent tussen jonge enthousiastelingen die in constructieve journalistiek geloven, in het idee dat de journalistiek niet alleen moet bekritiseren maar ook ideeën aanreiken hoe het beter kan. En dat werkt aanstekelijk.

In de afgelopen tijd heb ik gemerkt dat ik het blijst werd van stukken waarin ik niet de kritische waakhond speelde, maar het mezelf toestond mijn bewondering ruim baan te geven. Voor een dappere denker, een mooi idee, een gewaagd plan of gewoon een goed boek of een indrukwekkend toneelstuk.

Nee, ik wil geen kwezel worden en korte metten maken met mijn natuurlijke neiging vooral te zien wat er niet deugt en ik blijf geloven dat ook de afbreker opbouwt. Maar mijn goede voornemen is wel gretig op zoek te gaan naar inspirerende toekomstvisioenen en mensen voor wie ik zonder gêne mijn bewondering durf te uiten.

10. Verdiep je in hacken

Ik schrijf veel over techniek en probeer daarbij onder de motorkap van onze apparaten te kijken. Hoe werken onze smartphones en computers? Hoe communiceren ze met ons en elkaar? Welke digitale sporen laten we na die ik als journalist ook kan onderscheppen en gebruiken voor verhalen? Het afgelopen jaar heb ik flink aan mijn technische vaardigheden gewerkt, vaak vloekend en tierend. Dit wil ik het komende jaar blijven doen. En daarbij wil ik mij vooral richten op hacken.

Voordat iedereen meteen de politie gaat bellen (en voor meelezende politiemensen): ik ga niets illegaals doen. Ik wil op een eigen systeem inbreken en het daarbij laten. Ik ben een nette burgerman met vrouw en kinderen en heb er geen enkele behoefte aan om in de gevangenis te eindigen.

Om te kunnen hacken moet ik mij verdiepen in veiligheidssystemen, encryptie, netwerkprotocollen, hoe mijn eigen computer werkt. Ik moet mij bekwamen in Linux en leren werken met de command line.

Klinkt als abracadabra? Voor mij ook nog te veel.

Als je meer wilt weten over hoe computers werken, moet je er volgens mij vooral mee aan de slag gaan, ermee spelen. Hacken lijkt me een spannende manier om dat te doen.

11. Vecht tegen de neiging door iedereen geliefd te willen worden

De mens is gedoemd tot perversie. Maar laten wij een perversie uitzoeken die bij ons past en onze omgeving niet al te zeer schaadt.

Ik zal mij in 2015 bevrijden van alle perverse neigingen die mij niet passen en waar mijn geen omgeving ook geen baat bij heeft. Ik zal mij niet meer in vrouwenkleren hullen, mij niet meer met een groot stuk touw op de rug slaan tot het bloed over mijn billen stroomt en ik zal vooral vechten tegen de perverse neiging om door iedereen geliefd te willen worden.

Ik zal in 2015 andere mensen (mannen en vrouwen van vrijwel alle leeftijden) met een groot stuk touw op hun rug slaan, maar alleen zolang ze daar plezier aan beleven en zolang mijn deadlines niet in gevaar komen.

Ik zal in 2015 vaker, zo vaak mogelijk, mensen direct vragen: ‘Wat is uw perverse neiging?’ Om tijdverlies te voorkomen en om zo min mogelijk toe te geven aan de perverse neiging die ‘het voeren van conversatie’ heet.

Ik zal van 2015 het jaar van de voyeur maken. Ik zal mijn medemens vragen: ‘Mag ik kijken?’ De ware voyeur geniet van het kijken, ongeacht wat er te zien valt.

Op deze manier zal ik bijdragen aan eigen innerlijke rust en wereldvrede.