Hij zegt dat er niks is, kijkt naar zijn handen die een sjekkie proberen te draaien. Nog een keer. ‘Er. Is. Niks.’ Hij haalt zijn kaken niet eens van elkaar om het te zeggen, dus er moet wel iets zijn. Op de veerpont richting Amsterdam-Noord hang ik tegen de fiets van een man die gedempt ruziemaakt in zijn headset.

Hij probeert zijn ergernis zo hard te verbergen dat het opvalt. Hij is de discussie aan het verliezen en past een tactiek toe die ik eerder alleen vrouwen zag gebruiken: zelf ook niet precies weten waarom je ook alweer boos was, en dus het probleem neerleggen bij de ander. ‘Als je niet snapt waarom ik boos ben, dan ken je me dus echt niet.’ En: ‘Ik maak geen ruzie, jíj maakt ruzie.’

Hij stopt een vinger achter zijn kies, haalt een bruin stukje tevoorschijn en schiet het weg tussen duim en wijsvinger. De vaarwind blaast het terug zijn wang op. De helft van zijn shag valt uit de vloei. Hij mompelt iets wat een scheldwoord zou kunnen zijn. Zijn telefoonpartner heeft het blijkbaar ook gehoord. ‘Nee, ik zei niks. Ik sta op de pont en het is druk. Dat was ik niet. Nee. Praat nou maar door.’

 

De lampen van de pont beginnen te knipperen, het alarm gaat af. We zijn aan de overkant. Alertheid, bijna paniek, maakt zich meester van iedereen die van de boot af wil. Alsof we niet pas twee minuten op dit veer staan. Sleutels in Canta’s worden omgedraaid, brommers worden aangetrapt, armen worden tussen schouders gewrongen om een meter verder naar voren te komen. De man die geen ruzie maakt heft zijn kin naar me op; ik moet weg bij zijn fiets. Hij heeft zijn vloei nu al vier keer gelikt, het papier is week geworden en kleeft aan zijn lip. Hij pleurt zijn sjekkie in het water.

We zijn de laatste twee die aan wal gaan. Achter me hoor ik hem de discussie beëindigen. Niet winnen, maar beëindigen. Hij maakt gebruik van nog zo’n slinkse tactiek: de vraag waarop geen goed antwoord bestaat. Deze man moet veel zussen hebben, of vriendinnen. Hij haalt zijn fiets van de standaard en duwt hem pissig de straat op. Tijd voor de ultieme dooddoener. ‘Oh, mag ik nou niet eens meer ruzie met je maken?!’