De promovendifabriek
Het aantal mensen dat promoveert aan een universiteit is in tien jaar tijd flink gegroeid. Geen wonder. Iedere bul levert in totaal 93.000 euro aan overheidssubsidie op. Maar een wetenschappelijke carrière zit er meestal niet in: voor 80 procent is er uiteindelijk geen plek op de universiteit. Hebben we een promovendi-overschot?
Het is een stille revolutie geweest. In 2003 ontvingen iets meer dan 2.500 onderzoekers de doctorstitel. Nu, tien jaar later, zijn dat er meer dan 4.000. Bijna 9.000 promovendi vormen meer dan de helft van het aantal onderzoekers aan de Nederlandse universiteiten. In onderzoeksscholen wordt het meeste werk al door promovendi verricht. Het aantal publicaties is daardoor ‘met sprongen omhoog gegaan,’ schrijft de Raad van State.
De onbetwiste koploper? Dat is de faculteit geneeskunde. Ging het in 1990 nog om 471 medische dissertaties, in 2011 waren het er al 1.329. Sommige hoogleraren geneeskunde leveren over hun hele carrière meer dan honderd promovendi af. Een beetje academisch ziekenhuis heeft er meer dan 1.000 in dienst. ‘Vooral de levenswetenschappen zijn verworden tot een “promovendifabriek”,’ schrijven vier wetenschappers in een recent verschenen manifest. ‘Promovendi en postdocs doen de bulk van het werk, echter zonder veel carrièreperspectief. Maar van hun begeleiders zullen ze dat niet horen, want die willen hun goedkope krachten.’
Een wetenschappelijke vervolgcarrière zit er meestal niet in. 80 procent van alle promovendi wil aan de universiteit blijven, maar voor 80 procent is er uiteindelijk geen plek. 70 procent verlaat de universiteit zelfs direct na de promotie. Het is erg moeilijk voor jonge onderzoekers om een beurs binnen te halen – de slagingskans voor de Nederlandse VENI-beurs ligt op nog geen 17 procent; de kans op een Europese ‘Starting Grant’ is slechts 10 procent.
De doctors die doorgaan in de wetenschap moeten het vaak doen met een opeenstapeling van tijdelijke contracten. Bijna nergens is het flexwerk zo in opmars als aan de academie. Zelfs los van de promovendi is het aantal wetenschappers met een tijdelijk contract verdubbeld sinds 1999, van 23 naar 41 procent. Inclusief promovendi beslaat het aantal werknemers met een flexcontract maar liefst 61 procent van alle wetenschappers.
Ter vergelijking: over de gehele beroepsbevolking is dat slechts 30 procent.
De promotiebonus
En wat dan nog?
Het is een goede zaak dat het aantal promovendi zo sterk is toegenomen, vindt de Vereniging van Universiteiten (VSNU). ‘Wat betreft het aantal promovendi blijft Nederland internationaal gezien achterlopen,’ reageert een woordvoerder. Met 1,6 gepromoveerden per 1.000 jongeren zit Nederland maar iets boven het Europese gemiddelde. Dat is meer dan de VS en Japan, maar minder dan Engeland en Duitsland. We maken, kortom, een inhaalslag.
Of speelt er nog iets anders mee? Geld, wellicht. Jaarlijks gaat er bijna 350 miljoen euro om in de dissertatie-business. Iedere bul ‘voorzien van het groot zegel der universiteit’ levert 93.000 euro aan overheidssubsidie op. In 2003 was de promotiebonus voor een ‘laag bekostigd wetenschapsgebied’ (geesteswetenschappen bijvoorbeeld) daar nog maar een kwart van. Voor de meeste bètastudies was het de helft.
Niet zo gek dus, zou je zeggen, dat het aantal promoties is geëxplodeerd. Concurreren op het aantal promoties is een must, omdat de promotiebonus wordt uitgekeerd met een verdeelsleutel. Meer promoties in Groningen betekent minder budget in Tilburg.
Traditioneel staat er vier jaar voor het schrijven van een proefschrift, maar universiteiten experimenteren inmiddels met trajecten van drie, of soms zelfs twee jaar. ‘Ooit was een dissertatie nog een eloquente monografie,’ schrijft Rene Bekkers, hoogleraar aan de Vrije Universiteit. ‘Toen ik afstudeerde, was het verworden tot vier verbonden artikelen, geïntroduceerd door een literatuurbespreking, een conclusie en een discussiehoofdstuk. Tegenwoordig bestaat de dissertatie uit drie artikelen, waarvan één literatuurbespreking. Het proces van diploma-inflatie is doorgedrongen tot de doctorstitel.’
De VSNU is het daar niet mee eens. De kwaliteit van proefschriften is ‘onverminderd hoog,’ daar deze altijd gecontroleerd wordt door een onafhankelijke commissie. En het belangrijkste argument: gemiddeld wordt er gewoon nog vijf jaar over een promotie gedaan. Een deel moet dan ook op eigen kosten gebeuren, wat aan luiheid niet kan liggen: overwerk en burn-outs komen relatief vaak voor onder promovendi.
Race to the bottom
De grootste innovatie moet nog komen: de promotiestudent. Op dit moment zijn bijna alle promovendi nog werknemers van de universiteit. Ze krijgen een salaris en hebben recht op zwangerschapsverlof, WW, pensioen, vakantiegeld, een eindejaarsuitkering, doorbetaling bij ziekte en een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.
Als het aan de VSNU ligt, geldt dat straks voor lang niet iedereen meer. In Groningen wordt al een paar jaar geëxperimenteerd met iets goedkopers: promovendi zonder salaris, zonder sociale rechten en zonder eigen werkplek. Deze promotiestudenten moeten officieel zelfs collegegeld betalen, al wordt hen dat weer kwijtgescholden. Wat overblijft, is een beurs van iets meer dan 2.000 euro per maand. ‘De gedachte is steeds: mensen die hart hebben voor de wetenschap zijn niet geïnteresseerd in arbeidsvoorwaarden,’ verzucht Patrick Tuijp, voorzitter van het Promovendi Netwerk Nederland.
‘Ze proberen dit al twintig jaar,’ vertelt hij in een Amsterdams café. ‘In de jaren negentig zijn er talloze rechtszaken over gevoerd, waarbij de promovendi steeds aan het langste eind trokken.’ Maar nu lijkt het tij te keren. De rechter besliste onlangs in het voordeel van de Universiteit van Groningen: promovendi hoeven niet per se werknemers te zijn. Minister Bussemaker wil het Groningse experiment verder uitbreiden.
In februari gaat er een voorstel naar de Tweede Kamer. Dan mogen er - naar verwachting - honderd promotiestudenten per universiteit worden aangesteld, al gaf Groningen aan dat ze er minstens 250 wil. ‘We krijgen een race to the bottom,’ voorziet Tuijp. ‘Niet alle universiteiten zijn even enthousiast. Maar als er één begint moet de rest wel mee. Goedkope promovendi zijn goud waard.’ Hoogleraren die net een beurs hebben binnengesleept zullen het liefst promotiestudenten aanstellen. Deze zijn niet alleen goedkoper, de studenten mogen ook geen onderwijs geven, waardoor al hun tijd aan onderzoek kan opgaan.
‘Eigenlijk gebeurt dit nu al,’ vertelt Tuijp. ‘Hoogleraren die een promovendus aanstellen en meteen hun onderwijstaak terugschroeven. Het is mijn geld, zeggen ze dan.’ Voor onderzoeksleiders zijn promovendi aantrekkelijke werknemers: ze werken hard en goedkoop. Er vindt dan ook een verschuiving plaats van onderwijs naar onderzoek. In de afgelopen tien jaar is de onderzoeksinzet toegenomen van 15.000 naar 20.000 fte. Over de onderwijsinzet zijn geen precieze cijfers bekend, maar wat we wel weten is dat het totale aantal (docerende) medewerkers veel minder hard steeg.
‘Als docent-onderzoeker met een tijdelijk contract voelt al het onderwijs alsof het ten koste gaat van mezelf,’ schrijft De Correspondent-lid Tjerk Jan Schuitmaker op deze website. ‘Niet omdat ik onderwijs niet leuk vind, integendeel, maar omdat al mijn inspanningen mijn carrière niet verder helpen.’
Het probleem?
En toch: ten opzichte van promovendi elders in Europa mogen ze in Nederland niet klagen.
Promovendi worden hier beter betaald en hebben meer zekerheid. Volgens de Raad van State, die vorig jaar tegen de plannen voor de promotiestudent adviseerde, is dat een goede zaak. Promoveren zou anders zijn aantrekkelijkheid verliezen, vooral voor buitenlands talent. De Raad waarschuwde voor een kwaliteitsdaling van proefschriften als promovendi alleen nog een beurs krijgen.
VSNU draait die redenering om: omdat de promotiebeurs in het buitenland al gangbaar is, is deze belangrijk voor een ‘goede internationale aansluiting’. Sterker nog, ‘het concept promotiestudent biedt de student meer invloed op de onderwerpkeuze en invulling van het promotietraject, wat talentvolle studenten aanspreekt.’ Ondertussen beloven universiteiten in hun ‘prestatieafspraken’ het aantal promovendi nog verder op te hogen.
De grote vraag luidt: is dat erg? Zijn er te veel promovendi, of kunnen we er niet genoeg van krijgen?
Als ik het Tuijp vraag, peinst hij even. ‘Nee, ik geloof niet dat er te veel zijn. Uiteindelijk komen ze wel aan de bak, maar het moeten er niet veel meer worden.’ De meesten vinden dan wel geen plek binnen de wetenschap, toch is de werkloosheid onder doctors erg laag. Veel promovendi verlaten de universiteit, maar de meesten zeggen dat hun huidige werk in ieder geval iets te maken heeft met hun werk als promovendus (58 procent ‘sterk,’ 30 procent ‘deels’).
Hoe het ook zij, Tuijp vermoedt dat de trend voorlopig niet zal worden gekeerd. Het aantal promovendi zal blijven stijgen. ‘De universiteiten en de overheid willen allebei heel graag dat die promotiestudent er komt. Het lijkt me een kwestie van tijd.’