Een Brusselse les voor het vastgelopen Nederland: waarom lobbyen beter is dan polderen
‘De hoeveelheid invloed die vakbonden hebben in Nederland staat in geen verhouding tot de groep die ze representeren,’ stelt politicoloog Arjan Zweers. Bij de Europese Unie, dáár hebben ze wel goed gezien hoe je burgers, verenigingen en bedrijven bij besluitvorming kunt betrekken. Het toverwoord? Lobbyen.
Redacteur bij Management Team Arjan Zweers sprak vier jaar geleden met verschillende vakbondsbestuurders, wetenschappers en andere zwaargewichten in de polder. Zweers, van huis uit politicoloog, nam al zijn opgespaarde vrije dagen in één klap op om aan een ambitieus project te beginnen: een kritische verkenning van de polder.
De polder. Dat oer-Hollandse overlegsysteem dat zich vooral afspeelt in de Sociaal-Economische Raad (SER), waar werkgevers, werknemers en de overheid compromissen sluiten over ‘sociaal-economisch beleid.’ Dat beleid kan betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden en cao’s maar ook op bijvoorbeeld energieakkoorden en hypotheekrenteaftrek.
Maar in tegenstelling tot het optimisme dat ik aantrof tijdens mijn rondgang bij vakbondsjongeren over de toekomst van de vakbond, kwam Zweers tot de conclusie dat de vakbond een zinkend schip is. En samen met de vakbond eigenlijk het hele poldermodel.
Want, zo valt te lezen in Liever lobbyen (2011), het boek dat hij naderhand schreef, steeds minder mensen hebben de laatste jaren steeds meer macht gekregen. De rigoureuze oplossing die wordt aangedragen: breek het poldermodel open en geef burgers, belangenorganisaties en bedrijven de mogelijkheid om mee te praten.
Een fascinerend voorstel waar ik het fijne van wil weten. Ik interview hem, vier jaar na publicatiedatum, in een café in Amsterdam en vraag hem of hij nog altijd achter zijn conclusie van destijds staat. Zweers: ‘Die transfomatie gaat er komen, dat is onvermijdelijk. Maar tegelijkertijd zie ik ook wel dat er in de polder momenteel geen echte verandering plaatsvindt. Misschien ben ik wel te vroeg met mijn doodsoordeel.’
Hoe de vloer onder de voeten van de vakbond afbrokkelt
Zweers: ‘De vakbond heeft momenteel extreem veel macht in de polder. In de SER is bijvoorbeeld één derde van de stemmen in handen van de vakbonden, en die macht proberen ze krampachtig vast te houden.’
Om die macht vast te houden, gedraagt de vakbond zich als een pauw die zijn veren opzet en diep inademt om groter te lijken dan hij is. ‘Ze claimen dat ze namens alle werkenden in Nederland spreken, terwijl ze zich in de praktijk vooral richten op het verstevigen van verworven rechten. Op zich is er niks mis met die focus. Maar zeg dan niet dat je namens heel werkend Nederland spreekt, als je alleen de belangen van blanke mannen van 45 jaar en ouder vertegenwoordigt,’ zegt Zweers.
Bovendien drijft het beleid van de vakbond steeds verder af van wat de achterban wil. Zweers: ‘Van de ruim 1 miljoen vakbondsleden zijn er maar 100.000 écht actief. De rest is slapend lid. Die doen het vooral voor de rechtsbijstand.’
Die slapende leden zijn niet betrokken, denkt Zweers, omdat ze een redelijk inkomen hebben, hoog genoeg opgeleid zijn, en er genoeg vertrouwen in hebben dat ze een nieuwe baan kunnen vinden zodra de huidige wegvalt. ‘Voor hen is de inzet dus milder. Ze zullen ook minder snel actief worden. Je gaat pas in zaaltjes zitten vergaderen als de onvrede groot is.’
Van de ruim 1 miljoen vakbondsleden zijn er maar 100.000 écht actief. De rest is slapend lid. Die doen het vooral voor de rechtsbijstand.
Zweers: ‘Dat betekent dat mensen die ontevreden zijn een disproportioneel grote stem krijgen in de polder. Het resultaat daarvan is weer dat het beleid van de vakbond radicaler is dan het gemiddelde vakbondslid graag ziet.’
Zo zou een gepassioneerde minderheid tegen AOW-leeftijdsverhoging kunnen zijn, terwijl de slapende achterban akkoord zou zijn met een gematigde verhoging.
‘Werkgevers en de overheid gaan op een gegeven moment zeggen: jullie zijn geen geloofwaardige onderhandelingspartner. Zie daar de spagaat van Ton Heerts. Om zijn machtspositie te rechtvaardigen, moet hij claimen de hele Nederlandse beroepsbevolking te vertegenwoordigen, en de gematigde positie innemen die daarbij past. Maar het actieve deel van de achterban eist een extremere, meer eenzijdige positie.’
Een radicaliserende vakbond met grootheidswaanzin. Het laatste uur lijkt geslagen. ‘Nee hoor. Zolang de vakbond veilig in het wettelijke kader van de polder zit, zal hij blijven bestaan. De vakbond bestaat niet zozeer bij de gratie van een grote achterban, als wel dankzij de institutionele rol die hij heeft aangemeten gekregen. Werkgevers en politici kunnen claimen dat ze met werknemers hebben gesproken, en op die manier de verantwoordelijkheid deels van zich afschuiven.’
Hoe ziet het politieke landschap eruit zonder polder?
Als het aan Zweers ligt, is die zekerheid voor de vakbond binnenkort voorbij. Op de PDOJ heeft hij hoogleraar Rinus van Schendelen leren kennen. Zijn enthousiasme voor het Brusselse lobbymodel straalde af op Zweers.
‘De Europese lobbypraktijken krijgen veel slechte pers, maar er zitten ook goede kanten aan. De Europese Unie heeft net zo veel beleidsmakende ambtenaren als de gemeente Amsterdam. Maar met achttienhonderd man maken ze meer wetten dan heel Nederland bij elkaar, alle ministeries en gemeentelijke en provinciale overheden meegerekend. Het blijkt dat ze in Brussel op bestaande belangengroepen, kenniscentra en bedrijven teruggrijpen. Ik vind het vrij briljant.’
Als de Europese Unie wetgeving wil maken rondom bijvoorbeeld genetisch gemanipuleerde maïs, dan mag iedereen die zich betrokken voelt zich aanmelden in Brussel. Dan krijg je natuurlijk groepen zoals Greenpeace en nationale landbouworganisaties, het bedrijf dat de genmaïs heeft ontwikkeld, lokale overheden, et cetera.
Maar ook consumentenverenigingen willen invloed uitoefenen, want het gemodificeerde ingrediënt moet natuurlijk wel netjes op het etiket staan vermeld. En met behulp van een crowdfundingactie kunnen gelijkgestemde burgers bijvoorbeeld een afgevaardigde sturen met overredingskracht en verstand van zaken om zich hard te maken tegen genmaïs.
Zweers: ‘En dan zijn er twee ambtenaren. Eentje zit de vergadering voor, de ander doet de notulen. Da’s alles. Dan begint het onderhandelen. Voorstellen bedenken. Coalities vormen. Compromissen sluiten. Hoe meer mensen zich achter een groep scharen, hoe meer invloed die groep heeft in het onderhandelingsproces. Als al die groepen het in die vergaderingen eens worden, wordt het een hamerstuk voor de wetgevende macht. Zo niet, dan moet het parlement zelf compromissen sluiten. Dan wordt het proces instabieler. Dus er is een groot belang om er samen uit te komen.’
Iedereen kan aanschuiven
Volgens Zweers betekent dit open overlegmodel dat het ambtenarenapparaat flink kan worden ingeslonken. ‘De overheid hoeft minder mensen met specialistische kennis in dienst te nemen, want kennis en expertise worden gehaald bij de belanghebbenden die meepraten in de discussie. Die hebben vanuit hun eigen achtergrond al veel kennis, of zijn bereid daar flink in te investeren. Zo bespaart de overheid een flinke berg geld,’ zegt Zweers.
Daarnaast beloven de specifieke onderwerpen waaromheen partijen zich verzamelen een meer inhoudelijke discussie. Zweers: ‘Een van mijn grootste frustraties met het poldermodel is het uitwisselen van onderwerpen. Agnes Jongerius zei ooit: "De AOW-leeftijd mag omhoog, maar alleen als dan de hypotheekrente er ook aangaat." Die hebben helemaal niks met elkaar te maken! Een heel onzuivere manier van werken. In het lobbymodel is daar geen sprake van, omdat je nooit met exact dezelfde mensen om tafel zit en onderwerpen strikt van elkaar gescheiden zijn. Dat is al enorme winst.’
Maar de hoofdreden om de overstap te maken ligt, wat Zweers betreft, in het openstellen van de besluitvorming. ‘In de polder vergaderen twee exclusieve en zeer hiërarchische organisaties in achterkamertjes over de tactische insteek bij onderhandelingen. In het Brusselse lobbymodel kan iedere burger meedoen en zijn, idealiter, ook alle discussies openbaar. Dáár haalt dit systeem zijn legitimiteit uit: iedereen kan aanschuiven en het proces is open en transparant.’
Lobbyen is niet zomaar wat franje
Dit klinkt bijna te mooi om waar te zijn. Komt het er zo niet op neer dat degene met het geld ook de macht heeft? Die kan immers het meest geavanceerde onderzoek laten uitvoeren om zijn argumenten met cijfers te onderbouwen. En die kan zijn plannen ook het meest aanstekelijk laten presenteren door een geraffineerd pr-bureau. Een energiebedrijf kan veel meer geld investeren in hun lobbyactiviteiten voor een windmolenpark dan een groep buurtbewoners bij elkaar kan schrapen om de plannen voor datzelfde park tegen te houden.
‘Is dat niet nu ook al zo, dat mensen met meer geld meer invloed hebben?’ vraagt Zweers retorisch. ‘Je moet je steeds afvragen: hoe zwaar weegt een belang? Dat wordt niet alleen bepaald door het aantal mensen dat het steunt. Ik denk dat je het financiële aspect ook moet meenemen. Hoeveel geld hebben mensen en bedrijven ervoor over om hun mening vertegenwoordigd te zien? Dat geeft ook aan hoe belangrijk mensen een bepaald onderwerp vinden.’
Je hebt niet per se veel geld nodig om invloed te hebben. ‘Als je ziet hoe Wakker Dier de industrie tot moraliteit dwingt met een klein budget, dat is niet niks.’
Bovendien heb je niet per se veel geld nodig om invloed te hebben. ‘Als je ziet hoe Wakker Dier de industrie tot moraliteit dwingt met een klein budget, dat is niet niks. Ze lobbyen vooral in de publieke sfeer, en het werkt. Je ziet langzaamaan duurzaamheidslogo’s op de kip verschijnen.’
Nee, als dit model een achilleshiel heeft, dan is dat volgens Zweers de behoefte om mee te praten. ‘Ik vraag me weleens af: wíllen mensen wel participeren? Voorwaarde is dat mensen zich persoonlijk betrokken voelen bij het onderwerp, en dat ze het gevoel hebben dat hun deelname daadwerkelijk invloed heeft. Vooral dat laatste is cruciaal. We moeten dus ook voorzichtig zijn met de eerste experimenten met het lobbymodel. Als mensen daar het gevoel krijgen dat hun stem niet meetelt, dan zul je zien dat participatie snel doodbloedt.’
Daarom is Zweers ook niet te spreken over Jetta Klijnsma’s Pensioendialoog, waar ‘iedereen die dat wil’ kan meepraten over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel. Eigenlijk precies zoals Zweers voorstelt, zo lijkt het. En toch is hij er niet enthousiast over: ‘De timing slaat nergens op. Het is mosterd na de maaltijd. De nieuwe Pensioenwet is al door de Eerste Kamer heen en dit voorjaar komen de voorstellen van de dialoog pas in de Tweede Kamer. Je moet oppassen dat meepraten niet zomaar wat franje wordt rondom een wet die eigenlijk al is aangenomen.’
Hoe dan wél verder?
‘We zouden eigenlijk met een paar kleinere experimenten moeten beginnen. In een gemeente of provincie, of op een gespecialiseerd onderwerp in Den Haag. Gewoon proberen.’
‘Een radicalere maatregel zou zijn om de SER hét epicentrum van maatschappelijke discussies te maken. Maar dan moeten we de SER, en vooral de stemverhoudingen in de SER, wel openstellen. Alleen dan heeft het ook gegarandeerd effect om te lobbyen, om mee te praten.’
Rutte zou ervan in zijn handjes knijpen. Zweers’ voorstel past als een handschoen om de participatiesamenleving. Representatie maakt plaats voor participatie. Deels, natuurlijk: een organisatie als Greenpeace stuurt uiteindelijk ook gewoon een mannetje naar de onderhandelingstafel, en niet al haar duizenden leden. Maar het vaste stramien van sociale partners die ieder sociaal-economisch plan achter gesloten deuren bekokstoven, is wat Zweers betreft verleden tijd.
Dat betekent niet dat de vakbond zelf ten dode is opgeschreven. Het betekent wél dat de vakbond een van de vele spreekbuizen wordt om mee te praten over AOW, vakantiedagen en hypotheekrenteaftrek. En dat we afscheid moeten nemen van de vastgeroeste polder. Zweers: ‘De manier om mensen weer betrokken te maken, is om te beginnen bij de inhoud. Neem een standpunt in, kijk wie je erachter schaart en wie je dus zal representeren. Niet andersom.’