Hoe geheim is het verleden van de geheime diensten?
De meeste overheidsdocumenten worden na verloop van tijd openbaar. Bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ligt dat net wat ingewikkelder. Hoe openbaar is het verleden van de geheime diensten van Nederland en België? Een gesprek met historicus Constant Hijzen en onderzoeksjournalist Kristof Clerix.
Het werk van geheime diensten – of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zoals ze officieel heten – is geheim. Logisch: wie een land wil beschermen tegen bijvoorbeeld een terreuraanslag heeft liever niet dat iedere inwoner van dat land weet hoe hij dat precies doet. Als iedereen op de hoogte was van de potentieel gevaarlijke groepen die een dienst in de gaten houdt of de informanten die hem van kennis voorzien, dan zou zijn werk geen enkele zin hebben.
Niet gek dus dat geheime diensten, ook in democratische samenlevingen waar transparantie als een groot goed geldt, weinig los hoeven te laten over hoe ze te werk gaan. En dat er doorgaans een klokkenluider aan te pas moet komen om bloot te leggen hoever de arm van zo’n dienst kan reiken – zoals, in het geval van de Amerikaanse National Security Agency, Edward Snowden anderhalf jaar geleden deed.
Over hun huidige werk kunnen de geheime diensten dus maar moeilijk publieke verantwoording afleggen. Maar hoe zit dat eigenlijk met het werk dat ze in het verleden hebben uitgevoerd, wat weten we daarover? Over spionnen die tijdens de Koude Oorlog zijn opgepakt, complotten die in de jaren vijftig werden ontrafeld, bevolkingsgroepen die in de jaren zeventig extra goed in de gaten werden gehouden? Hoe zit het, kortom, met de archieven van de geheime diensten?
Voor Dossier Staatsgeheimen sprak ik hierover met de Nederlandse historicus Constant Hijzen en de Vlaamse onderzoeksjournalist Kristof Clerix (journalist voor Mo* Magazine). Beiden zijn van mening dat de openstelling van de archieven van geheime diensten als een soort ‘democratische legitimering achteraf’ zou kunnen dienen – een manier voor de diensten om verantwoording af te leggen over het verleden, waar ze dat over het heden om allerlei begrijpelijke redenen niet kunnen doen. Hoe open zijn de diensten over hun verleden?
Hoe zit dit in Nederland?
Zowel in Nederland als in België schrijft de Archiefwet voor dat overheden na verloop van tijd hun archiefmateriaal moeten overdragen aan openbare archieven. Dit geldt in principe ook voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in Nederland en de Veiligheid van de Staat (Staatsveiligheid) in België – de geheime diensten vormen immers een overheidstak.
Volgens de Nederlandse Archiefwet moeten overheidsdiensten hun documenten na twintig jaar openbaar maken, bijvoorbeeld door ze over te dragen aan het Nationaal Archief. Documenten die zijn aangemerkt als ‘staatsgeheim,’ kunnen daar nog een bepaalde periode gesloten blijven – doorgaans niet langer dan 75 jaar. Toch weigerde de AIVD tot voor kort zijn dossiers over te dragen, vertelt Constant Hijzen. Deels uit praktisch oogpunt: het ontsluiten van een archief kost tijd en dus geld.
Niet dat het nu onmogelijk is voor geïnteresseerden om inzage in een dossier te krijgen. Het archief van het Bureau Nationale Veiligheid, een van de voorlopers van de AIVD, dat in 1945 werd opgericht en in 1946 werd opgeheven, ligt bijvoorbeeld bij het Nationaal Archief in Den Haag. Hijzen: ‘Dat is grotendeels openbaar, op een klein gedeelte waarin persoonsgegevens staan na.’
Het archief van 1946 tot nu – van de AIVD-voorlopers Centrale Veiligheidsdienst (1946-1949) en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (1949-2002), en van de AIVD zelf –, ligt op de burelen van de AIVD in Zoetermeer. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit 2002 schrijft voor dat de AIVD daar informatie uit mag vrijgeven, mits deze niets onthult over de werkwijze, bronnen en het actuele kennisniveau van de dienst.
‘Als je iets wilt inzien, bijvoorbeeld omdat je denkt dat jijzelf of een van je ouders ooit onder toezicht stond van de diensten, kun je een inzageverzoek indienen. Als wetenschapper, journalist of advocaat kun je bronnendossiers aanvragen. In beide gevallen bekijken medewerkers van de dienst wat ze hebben, en of en hoe ze het aan je kunnen openbaren,’ vertelt Hijzen.
Het dossier dat je uiteindelijk in handen krijgt – als je het al in handen krijgt – is incompleet, en in de documenten zelf is veel gewit: namen, operatienamen en werkwijzen die eventueel iets zouden kunnen zeggen over een werkwijze van tegenwoordig wordt achtergehouden. Het bronnenmateriaal dat je krijgt is daarmee ‘nogal gemankeerd,’ aldus Hijzen.
En in België?
In België geldt sinds 2009 dat ‘alle historisch relevante overheidsdocumenten ouder dan dertig jaar overgedragen moeten worden’ aan het Rijksarchief, vertelt onderzoeksjournalist Kristof Clerix. In dat jaar ontstond in België een debat over de vraag of ook Staatsveiligheid een deel van zijn archief zou moeten overdragen aan het Algemeen Rijksarchief in Brussel. Rijksarchivaris Karel Velle noemde dat ‘een kwestie van goed bestuur,’ vertelt Clerix: ‘Na verloop van tijd moet je maatregelen treffen voor de duurzame bewaring van informatie. Op die manier wordt het historisch materiaal toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek.’ Het Rijksarchief, zo lijkt de achterliggende gedachte, is gespecialiseerd in het voor de eeuwigheid bewaren van documenten en in het ontsluiten daarvan voor een breed publiek.
De Belgische Staatsveiligheid houdt zijn dossiers (meer dan 570.000 sinds 1945) echter liever bij zich, in het hoofdkantoor in Brussel. Deels omdat het archief nog altijd ‘actief’ is – ‘een aantal historische dossiers zijn nog steeds van belang voor de huidige werking van de dienst vandaag,’ zegt Clerix daarover. Ook mag geclassificeerde informatie die afkomstig is van buitenlandse zusterdiensten niet zomaar worden vrijgegeven; ten slotte wil Staatsveiligheid zijn archieven gesloten houden om informanten te beschermen. En, o ja, de dossiers zijn geclassificeerd: ze zijn staatsgeheim.
En daar knelt het in België, want de Wet op de inlichtingendiensten, uit 1998, heeft wel clausules over classificatie – dus over het toekennen van labels als ‘geheim,’ ‘zeer geheim,’ et cetera – maar niet over declassificatie. Het gevolg: ‘Wordt een document eenmaal aangemerkt als geheim, dan blijft het voor altijd geheim.’ In Nederland vervallen dat soort beperkingen in principe na verloop van tijd; in België zou er een wetswijziging voor nodig zijn om dat voor elkaar te krijgen.
Kun je er dan helemaal niet in?
De archieven van de geheime diensten zijn dus grotendeels gesloten. Maar via andere instanties kun je delen ervan soms toch inzien, weten Clerix en Hijzen uit ervaring. Zo vertelt Clerix dat het Rijksarchief in België ‘al een klein deel van de inlichtingendossiers in handen’ heeft. ‘In de jaren vijftig, zestig, zeventig en tachtig werd een aantal stukken door Staatsveiligheid opgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Die zijn wel overgedragen aan het Rijksarchief’ – omdat het Openbaar Ministerie wel volgens de Archiefwet zijn archieven overdroeg. De dossiers van de Staatsveiligheid van tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ondergebracht bij het Studie- en Documentatiecentrum voor Oorlog en Hedendaagse Maatschappij en dus wel toegankelijk; in sommige gevallen kreeg een aantal journalisten en onderzoekers de voorbije jaren wel beperkt toegang tot enkele archiefstukken van de Staatsveiligheid – maar dat is veeleer uitzondering dan regel.
Ook Hijzen heeft zijn promotieonderzoek, over de wisselwerking tussen veiligheidsdiensten en hun politieke, maatschappelijke en ambtelijke omgeving in de twintigste eeuw in Nederland, deels gebaseerd op stukken die bij andere departementen, ministeries en overheidsorganisaties terecht zijn gekomen. ‘Een veiligheidsdienst is een ambtelijke dienst die allerlei stukken rondstuurt naar andere departementen. Dus de archieven van bijvoorbeeld het Kabinet Minister-President en Algemene Zaken, daar kun je vaak nog best veel in vinden.’ In de persoonlijke archieven van fractievoorzitters of andere politici wil nog weleens wat informatie over de geheime diensten zitten.
Wat verklaart de geheimzinnigheid?
Het bestaan van zulke omwegen suggereert dat er naast praktische bezwaren als tijd en geld, actieve dossiers, buitenlandse diensten wier informatie je niet zomaar mag openbaren en, in het geval van België, de ‘eens geheim, altijd geheim’-situatie, een overkoepelende reden is voor de gesloten archieven van de diensten in België en Nederland. Namelijk: geheimhouding zit de diensten in het bloed. Hijzen: ‘Voor geheime diensten is het ontzettend ingewikkeld om openheid te betrachten. Dat zie je niet alleen bij de archieven, maar ook bijvoorbeeld in hun pr-beleid. Ze zijn vaak heel bang dat als ze een klein beetje informatie geven, er een wedervraag volgt waarop ze weer geen antwoord kunnen geven. Dus zeggen ze maar liever helemaal niets.’
Open zijn over de manier waarop je geheimzinnig bent geweest heeft iets tegennatuurlijks. Dat kan soms tot vreemde situaties leiden. Neem bijvoorbeeld de vacatures waarmee de AIVD nieuwe medewerkers werft. Die vacatures worden gepubliceerd – anders weet immers niemand dat het mogelijk is te solliciteren – maar wie een verzoek indient bij de AIVD om alle vacatures uit het verleden in te zien, krijgt te horen dat de gevraagde informatie staatsgeheim is.
Ook Clerix denkt dat ‘dat psychologische aspect,’ de neiging tot geheimhouding, een rol speelt. Wel ziet hij daarin langzaam iets veranderen. ‘De Koude Oorloggeneratie, medewerkers van de geheime diensten die nu langzaamaan met pensioen gaan, is opgegroeid met een ingebakken veiligheids- en geheimhoudingsfilosofie. Zij waren absoluut niet bereid archieven open te stellen. Maar de nieuwe generatie, de dertigers die nu bij die diensten werken, die zien toch wel het nut in van transparantie. Zo heeft de Staatsveiligheid in België sinds enkele jaren eindelijk een publiek jaarverslag.’
Zeker nu, ‘post-Snowden,’ denkt Clerix dat de meeste geheime diensten ‘toch wel hebben begrepen dat een minimum aan transparantie noodzakelijk is om legitimiteit te kunnen genieten. Als niemand weet wat zij doen, dan zal hun werking ter discussie worden gesteld.’
Voor een echte ‘cultuuromslag’ is echter meer nodig dan ontluikend bewustzijn bij dienstmedewerkers, meent zowel Clerix als Hijzen. Daar zal ook politieke bemoeienis aan te pas moeten komen. Maar noch in België, noch in Nederland kan de archiefkwestie op al te veel politieke belangstelling rekenen. Er is, zegt Hijzen, nu eenmaal ‘weinig politiek gewin’ te halen uit deze kwestie.
Toch stemt de generatiewissel onder dienstmedewerkers hoopvol, aldus Clerix. En ook in Nederland zit er inmiddels wel wat schot in de zaak, vertelt Hijzen. Minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk (PvdA) heeft in juni vorig jaar beloofd ‘dat er meer overdracht naar het Nationaal Archief zal plaatsvinden.’ Het archief van het Bureau Nationale Veiligheid (1945-1946) was al te raadplegen in het Nationaal Archief; in de loop van januari is daar als alles goed gaat ook het archief van de Centrale Veiligheidsdienst (1946-1949) aan toegevoegd. Ook wordt er bij de AIVD gewerkt aan een ‘archiefselectielijst,’ met daarop stukken uit het Koude Oorlogarchief die kunnen worden overgedragen.
Welke verhalen moeten nog verteld worden?
Archieven vertellen verhalen – over het verleden, maar daarmee vaak ook over het heden. Wat zijn de verhalen die Clerix en Hijzen graag uit de archieven zouden halen, als die opengesteld waren?
Hijzen zou graag meer willen weten over de manier waarop Nederland samenwerkt met buitenlandse veiligheidsdiensten, zoals die van Amerika of Groot-Brittannië. ‘Nederland is een klein land, waarvan vaak wordt gezegd dat wij tijdens de Koude Oorlog aan de leiband van de Amerikanen liepen. Maar in hoeverre klopt dat? De dossiers die daar meer over kunnen vertellen, die zouden op een dag toch geopend moeten worden. Veel mensen zijn geïnteresseerd in hoeverre de Binnenlandse Veiligheidsdienst destijds in de Communistische Partij van Nederland (CPN) infiltreerde. En ik zou wel willen weten wat het werk van de diensten heeft opgebracht. Wat voor operaties voerden ze uit en wat leverde dat op?’
Een dossier waar Clerix benieuwd naar is, is dat van de Bende van Nijvel. Clerix: ‘In de jaren tachtig pleegde die bende overvallen op, onder meer, een aantal supermarkten. Daarbij vielen liefst 28 doden. Daar loopt nog altijd een gerechtelijk onderzoek naar. De Staatsveiligheid zegt dat in hun dossiers niets zit wat een nieuw licht op de zaak zou kunnen werpen, maar het zou natuurlijk leuker zijn om dat als journalist of onderzoeker zelf vast te kunnen stellen.’ Ook in het dossier-Gladio – over het stay behind-netwerk van de Koude Oorlog – bestaat volgens Clerix maatschappelijke interesse.
In Nederland is er in elk geval al iets meer beweging waar te nemen – zie de archieven van de Centrale Veiligheidsdienst die begin dit jaar in het Nationaal Archief zijn ondergebracht. Hijzen hoopt daaruit te leren ‘hoe de Centrale Veiligheidsdienst groeide van een organisatie van ongeveer honderd man naar een veel grotere organisatie. Wie kwamen er bij de dienst werken? Hoe zagen de relaties met politiek en bestuur eruit? Kortom: hoe bouw je een ‘echte’ veiligheidsdienst op, wat is daarvoor nodig?’
In België zit er vooralsnog weinig schot in de zaak. Er werd een aantal jaar geleden nog wel gedebatteerd over het ontbreken van een declassificatieclausule en de mogelijkheid van een wetswijziging. Die discussie viel vervolgens stil. Clerix: ‘Ik begrijp ook wel dat er belangrijker zaken zijn om wetten over te maken. Maar toch, dit gaat ook over de manier waarop je met het verleden omgaat. In de jaren tachtig is er in België veel gebeurd – waaronder die Bende van Nijvel – dat nog altijd onverwerkt is. Het is in het belang van de democratie om daar op een dag beter zicht op te krijgen. Ik ga er niet van uit dat de Belgische diensten per se van alles op hun kerfstok hebben. En ik snap dat niet zomaar elk detail op straat gegooid kan worden. Maar om het verleden echt te kunnen verwerken, en ook voor de legitimering bij de bevolking, zullen op een dag de geheimen toch naar buiten moeten komen.’
Eerder in Dossier Staatsgeheimen:
Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten, en kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.