Zo bewijs je Charlie Hebdo misschien wel de meeste eer
Kleine bekentenis: als het over het bespotten van profeten gaat, ben ik geen Charlie. Ik schrijf ook niet zo vaak over de islam en de vrijheid van meningsuiting. In Nederland hebben we al honderden stukjesschrijvers die hierover sinds de moord op Fortuyn iedere week min of meer hetzelfde stukje tikken. Naar eigen zeggen ‘vechten’ zij voor onze ‘gewetensvrijheid.’ Als een kapotte grammofoonplaat.
Natuurlijk: er is iets grondig mis met de radicale islam. Je hoeft geen hoogleraar terrorismebestrijding te zijn om te constateren dat veel politiek geweld uit de hoek van radicale moslims komt. ‘Dat komt niet door de islam,’ merkt de politicoloog Cas Mudde terecht op, ‘daar 99,9 procent van de moslims niet gewelddadig is, maar dit betekent niet dat de islam helemaal geen rol speelt.’
Na drie dagen van terreur in Parijs moet het akelig zijn om bij die 99,9 procent van gewone moslims in Europa te horen. Niet alleen vanwege de beschuldigende vingers en de hysterische oproepen om ‘afstand te nemen’ van terroristen die je als beesten beschouwt, maar ook vanwege de vraag die vanbinnen knaagt: ‘Waarom noemen die monsters zich moslim?’
Verreweg het beste wat ik in de afgelopen dagen over Charlie Hebdo las, was een oud interview met de vermoorde hoofdredacteur, Stéphane Charbonnier. De Volkskrant vroeg hem begin 2013 naar zijn kijk op de islam. ‘Of de islam samengaat met democratie hangt af van de interpretatie,’ antwoordde hij. ‘Het grootste deel van de moslims neemt de Koranniet letterlijk, anders stond de wereld er nu heel anders voor.’
Dat er zoiets bestaat als het recht om te kwetsen, wil nog niet zeggen dat kwetsen per definitie een deugd is
En natuurlijk had Charbonnier gelijk. Terrorisme is ook niet de grootste uitdaging van de eenentwintigste eeuw. Verre van. De obsessie met de islam zorgt er eerder voor dat we te weinig aandacht besteden aan de echte opgaven van onze tijd: de overgang naar een duurzame economie, het uitroeien van de armoede en het temmen van het kapitalisme. Waarom kwam de financiële crisis van 2008 bijvoorbeeld zo onverwacht? Misschien wel omdat we jarenlang leuterden over de vrijheid van meningsuiting en even waren vergeten wat een derivaat ook alweer is. Menig stukjesschrijver moest constateren dat je niet veel hebt aan de vrijheid van meningsuiting als je geen mening hebt.
Op de voorpagina’s las ik donderdag dat er een ‘aanslag op de democratie’ is gepleegd, maar dat lijkt me onmogelijk. De democratie is een idee, en ideeën kun je niet neerschieten. Ideeën kun je bestrijden met andere ideeën, dat wel. Zo heeft in Nederland het idee postgevat dat het goed is om fundamentele vrijheden te offeren op het altaar van de schijnveiligheid. Maar we hebben ook stappen in de goede richting gezet, zo is het verbod op godslastering inmiddels gesneuveld. Wat mij betreft schaffen we het verbod op haat zaaien vandaag nog af.
Niet omdat ik van godslastering en haat zaaien houd, integendeel. Ik houd van nuance, fatsoen en begrip voor andermans gevoeligheden. Dat er zoiets bestaat als het recht om te kwetsen, wil nog niet zeggen dat kwetsen per definitie een deugd is. En het wil ook niet zeggen dat iedere cartoon waarin Mohammed een geit neukt journalistiek de moeite waard is. Wat dat betreft ben ik geen Charlie.
Soms is het nodig om dingen te zeggen die anderen als godslasterend en haat zaaiend ervaren. Vandaar: leve de maximale vrijheid van meningsuiting. Leve de islamkritiek. Ik vraag me alleen af of veel van wat tegenwoordig doorgaat voor ‘islamkritiek’ niet gewoon het trappen op minderheden is.
Maar belangrijker nog is dit: we zouden bijna vergeten dat de islam slechts een van de vele onderwerpen was voor Charlie Hebdo. Het financieel noodlijdende, links-anarchistische blad – dat nu zowaar wordt bejubeld door Marine Le Pen en Geert Wilders – had ook themanummers over de energievoorziening, het neoliberalisme en het feminisme.
Ergens heb ik het gevoel dat we de makers de meeste eer zouden bewijzen door niet voor de zoveelste keer hetzelfde stukje te tikken. Al sinds de verlichting zijn het immers juist de satirici die de status quo doorbreken, die gehakt maken van koningen, priesters en meelopers, en die afrekenen met eenieder die zwelgt in het eigen gelijk. Van zulke satire hebben we nog veel meer nodig. Niet om in het wilde weg te kwetsen, maar gewoon, om het debat een beetje vérder te brengen.