Thuis ben je waar het leven een puinhoop is

Arnon Grunberg
Schrijver

Voor één weekend zou ik naar huis vliegen. Donderdagmiddag gaf ik nog college, of beter gezegd, faciliteerde ik een college; Halina Reijn kwam over acteren vertellen, en dat deed ze met verve. Ach, de universitaire opleiding kent veel hoeken en gaten, en in een van die hoekjes paste Halina uitstekend; het was een hoekje dat als het ware speciaal voor haar gemaakt was. We moeten van wetenschappelijkheid ook geen fetisj maken, mildheid is het verstandigste.

Een van de belangrijkste dingen die ik te doen had in New York, behalve het water geven van de planten, het uitpakken van mijn koffer, het weer inpakken van mijn koffer, het wassen van de kleren, was een ontmoeting met mijn nieuwe accountant nadat de vorige toch nog onverwacht was gestorven.

Wat betekent atheïsme als ik in vrijwel elke ober de zoon van God kan ontwaren?

Ik had voorgesteld wat te gaan dineren, want soms moet je het zakelijke en het aangename met elkaar verbinden. Hij schreef terug dat hij het met zijn vrouw had besproken en dat hij een lunch op zondag toch beter vond en of hij haar mee mocht meenemen. Ik reserveerde een tafel voor vier personen in mijn favoriete restaurant Sant Ambroeus. O, mijn favoriete restaurants, zij zijn mijn kerken, zij zijn mijn gebedshuizen, daar breng ik mijn offers. Wat betekent atheïsme als ik in vrijwel elke ober de zoon van God kan ontwaren? Niets, helemaal niets. Om over de serveersters die aan mij zijn verschenen als reddende engelen nog maar te zwijgen.

J., die al sinds jaar en dag voor mijn post zorgt in New York – dat wil zeggen dat ze post opent en pakjes naar het postkantoor brengt – en die zich sinds een jaar of wat ook over mijn boekhouding heeft ontfermd met een passie die ik niet voor mogelijk had gehouden – zij weet nu meer over mijn leven dan ik – zou ook komen.

Toen de accountant mij aan zijn vrouw voorstelde zei hij: ‘Nu weet je waarom ik zo gelukkig ben.’

Zo zaten we daar met zijn vieren op een milde zondag in de winter. Sneeuwen deed het nog niet, het zou wel gaan sneeuwen en flink ook.

Na enige aarzeling besloten we toch maar wijn te drinken.

We spraken over de dood van de vorige accountant, de puinhoop die het leven soms was, de toekomst, vooral mijn financiële toekomst.

De accountant wilde weten hoe ik mijn financiële toekomst zag, of ik zou doorgaan met schrijven. Ik vertelde hem dat ik daarmee door zou gaan. Ik had ook weinig keus. Je kunt op dit soort momenten moeilijk zeggen: ‘Nou, ik overweeg een groentewinkeltje te openen.’ Niet dat ik dat overweeg, maar een mens wordt soms overvallen door de gekste fantasieën. Er zijn momenten dat ik mijzelf als bankier zie.

De accountant sprak over zijn dochters, de ene ging trouwen, de andere was ook gelukkig, en op mijn aandringen bestelde hij nog een dessert.

Hij zei dat ik me geen zorgen hoefde te maken. De dood van mijn vorige accountant en de ziekte die aan die dood voorafging, hadden van mijn dossier een puinhoop gemaakt, maar aan die puinhoop zou een einde komen.

En weer had ik een fantasie, noem het een dwanggedachte. Ik wilde hem toeroepen: ‘Doe het niet. Thuis ben je waar het leven een puinhoop is.’