Zo ziet een Griek de wereld

Edward Geelhoed
Journalist, gespecialiseerd in Griekenland
v.l.n.r. Chaos, Rhea en Saturnus. Illustratie: HH.

De Griekse filosoof Nikos Dimou bestudeert al zestig jaar de volksaard van zijn landgenoten. Zijn analyse? ‘Grieken leven tweemaal boven hun financiële middelen. Ze beloven driemaal meer dan ze kunnen waarmaken. Ze beweren viermaal meer te weten dan wat ze echt hebben geleerd. En hun gevoelens zijn ingesteld om vijfmaal heviger over te komen dan wat ze eigenlijk voelen.’ Samen met deze bijzondere denker ontrafelde ik het wereldbeeld van de Griek.

De voorbije weken stroomden de dagbladen vol verzuchtingen over de Griekse wanorde. Vanuit zijn leunstoel zag Nikos Dimou het meewarig aan. Al zestig jaar speurt hij de drijfveren en gedachtegangen van zijn volk na. Inmiddels weet de schrijver-filosoof dat op de ene opwelling altijd vrij vlug een andere volgt, en dat de Griekse bezieling nu eenmaal hevig is.

Nikos Dimou. Foto: Vladimir Rys.

Hoewel de stembusgang eind januari haast over leven en dood ging, over de bezuinigingsdrang die miljoenen Grieken de armoede in dreef, gelooft Dimou niet dat zijn land nu wezenlijk kan veranderen. Ook al staat Syriza, de partij die de verkiezingen won, een volstrekt andere politiek voor – zij is eveneens populistisch, meent Dimou, en reikt niet tot diep in de hoofden van de mensen.

Er is een wisseling van denken nodig, meer dan van macht. Veertig jaar geleden, toen de dictatuur van Georgios Papadopoulos op haar einde liep, stelde hij zijn thesis op. On the Unhappiness of Being Greek, het bundeltje aforismen uit 1975, ligt nu weer prominent in de etalages. ‘Alsof er niets veranderd is,’ mompelt de filosoof, ‘en dat is ook zo. Ieder woord is nog geldig.’

Grieken proberen op alle gebieden zo onrealistisch mogelijk te zijn

In het kort: geluk is het samenvallen van wens en werkelijkheid. Hoe groter het gat daartussen, hoe ongelukkiger iemand is. Bij de Grieken is die leemte groter dan bij andere volken, stelt Dimou. De erfenis van de oude Grieken weegt te zwaar en hun levens leiden ze manisch, van extatisch naar depressief en terug. ‘Op alle gebieden,’ schreef hij, ‘poogt een Griek zo onrealistisch mogelijk te zijn.’

Geluk is het samenvallen van wens en werkelijkheid. Hoe groter het gat daartussen, hoe ongelukkiger iemand is. Bij de Grieken is die leemte groter dan bij andere volken

Maar bovenal zijn hun opvattingen gevangen in mythes, betoogt Dimou. Eeuwenlang benoemde de Griekse staatskerk de buitenwereld tot het kwaad; achter veel zaken wordt een samenzwering vermoed. Dimou, in 1975: ‘De moderne Grieken wilden nooit verantwoordelijkheid aanvaarden. Het viel altijd een ander te verwijten: zij die ‘aan de touwtjes trekken,’ de inlichtingendienst, de NAVO, de CIA… En deze mythe gaat ook privézaken aan: welke student gelooft ooit dat hij terecht zijn examen niet haalde? Welke werknemer aanvaardt ooit dat zijn collega promotie verdiende? De anderen hebben altijd ‘de juiste connecties’.’

Veralgemenisering ligt op de loer, dat beseft Dimou, maar hij schrijft ‘over de Grieken die zichzelf níét in twijfel trekken, en voor hen die dat wél doen.’ Zijn boodschap is hard, maar spreek erover door met een Griek en die zal er meestal, moeizaam, mee instemmen. Dimou zag de aforismen destijds als kleine lessen, een bitter portret van een in wanen gehuld land – hij waarschuwde voor de toekomst.

Dit is de tweede kans, vervolgt hij, om het boekje ter harte te nemen: om de vele mythes weg te bergen. Om te overleven in deze eeuw, moet de Griek zichzelf heruitvinden, de ratio toelaten, vindt Dimou. Om zo zijn onverbiddelijkste aforisme teniet te doen: ‘Grieken leven tweemaal boven hun financiële middelen. Ze beloven driemaal meer dan ze kunnen waarmaken. Ze beweren viermaal meer te weten dan wat ze echt hebben geleerd. Hun gevoelens (en emoties) zijn ingesteld om vijfmaal heviger over te komen dan wat ze eigenlijk voelen.’

De trojka begrijpt de Grieken niet (en dat gaat ook nog wel even duren)

In Paleo Psychiko, een lommerrijke wijk vol ambassades, licht Dimou toe hoe de huidige malaise verweven is met de geschiedenis.

‘Mijn idee is,’ vertelt hij in zijn woonkamer, waar de driepotige kat Azzurro om zijn benen kringelt, ‘dat het nog een heel lange tijd duurt voordat Griekenland een Europese natie is – wellicht één à twee eeuwen. De gedachte dat de trojka hier neerstrijkt, om een paar hervormingen vraagt en dat Griekenland zo in drie, vijf, zeven jaar verandert, is volstrekt utopisch. Dat driespan ziet niet in dat je de denkwijze van een volk niet zomaar ombuigt, én het begrijpt Griekenland niet.’

‘Vanzelfsprekend ligt de grootste schuld bij onze eigen politici – demagogen, populisten; dat zijn de passende woorden. In Griekenland is cliëntelisme nog altijd een wijdverspreide attitude. Maar goed, met tradities breek je niet zomaar. Wat die arme trojka ook niet doorziet, is dat het woord van de regeringen altijd weinig waard was. ‘De wetten zijn aangenomen,’ zeggen ze, en dat klopt, soms zelfs in bundels van driehonderd stuks, maar tot werkelijke invoering gingen ze nooit over. Er zijn enkel bezuinigingen, geen hervormingen. Ten diepste blijft alles gelijk. ‘Hoe meer wetten een staat uitvaardigt,’ schreef Tacitus al, ‘hoe corrupter die is.’’

‘Wij denken met onze maag’

‘Om de mentaliteit te vervormen moet je lesgeven in andere principes en andere waarden. Generatie na generatie sluipt dat erin. Er is een geheel ander denkkader nodig. Rationalisten ziet men hier als koud en onmenselijk. Dat zijn de westerlingen, noorderlingen en protestanten. ‘Zij begrijpen ons niet: wij denken met ons hart, onze maag.’ Intellect is uitgesloten; criteria, juist en onjuist, bewijs – die zijn ver weg. De werkelijkheid wordt nooit kritisch bekeken.’

‘In essentie is de respons van Grieken op de ellende van deze jaren dezelfde als tijdens de junta van Papadopoulos, toen ik On the Unhappiness schreef. Ik noem dat de metafysica van de grinia; van de jammerklacht. Er is een verlangen naar drama, naar zelfmedelijden, om erover te dreinen. De hyperbool is hier een levenswijze. Maar zelfs wanneer Grieken bang zijn het leven te verliezen, beminnen ze het nog. Het is een soort vreugdevolle melancholie.’

De crisis is aan Griekenland opgelegd, gelooft 70 procent van de Grieken

‘Na veertig jaar heb ik niet één woord veranderd in het boekje. Erg optimistisch ben ik dan ook niet. De Grieken waren bijna een millennium lang afgesneden van Europa – in mijn ogen niet sinds de val van Constantinopel [het huidige Istanbul, EG], maar sinds het van 1054 tussen de rooms-katholieke kerk en de oosters-orthodoxe kerken. Vanaf dat moment gold de westzijde als bron van alle kwaad. Onze visie op het buitenland is altijd ingegeven door emoties en xenofobie – maar daar kun je geen beleid op baseren. De orthodoxe Russen en Serven zijn per definitie broeders, de geschillen om Cyprus en Macedoniës naamgeving... Het is tijd voor ratio.’

In die duizend gescheiden jaren zijn de grote westerse gebeurtenissen die Europa vormden aan Griekenland voorbijgegaan

‘De meeste Grieken geloven dat de regering in Kiev uit fascisten bestaat, omdat onze Russische naasten dat zeggen. De Griekse Kerk plantte haar wil eeuwen geleden, en die is geworteld in de Griekse gedachtegang. Het idee dat Rusland onze beschermheer is, bleek talloze malen onwaar. In deze dagen van financiële narigheid gonst het door Griekenland: ‘Waarom lenen we geld van het Westen, terwijl de Russen gereedstaan om zich over ons te ontfermen?’ Renteloos, weldoenerig, als broedergunst… Weer een absurd waanidee.’

‘In die duizend gescheiden jaren zijn de grote westerse gebeurtenissen die Europa vormden aan Griekenland voorbijgegaan: de scholastiek, de renaissance, de reformatie, de verlichting, de industriële revolutie. De Grieks-orthodoxe kerk, en zo ook de Grieken, zette zich af tegen het Westen. Alles voerden we tenslotte toch, onder druk, vanuit Europa in: koningen, wetten, ja, zelfs democratie. Maar door die dwang is veel niet aangeslagen. De Grieken die wel westers zijn, worden overschreeuwd.’

‘Vandaag de dag gelooft een Griek, van alle leeftijden, nog altijd in mythes. Een Brit of Fransman niet. Grieken zijn geboren en getogen nationalisten, daar zijn kerk en onderwijs en opvoeding op afgestemd. Zeventig procent van de Grieken is ervan overtuigd dat de crisis buiten Griekenland is opgezet, moedwillig, door mensen die hen haten. Zeventig procent!’

‘Het is een wijdlopige mythe: al het kwade dat ons treft, komt van buitenaf. Al het goede komt van binnenuit. Als alle onheil voortkomt uit samenzweringen, voel je je nooit aansprakelijk: het gebeurt je, steeds weer. Maar het gebeurt ons dus niet; wij dragen het onheil in ons mee, lokken het uit. In 1975 schreef ik al: ‘We vergeten dat oppressie en afhankelijkheid in ons eigen binnenste zijn geworteld. Als de zaden niet in ons waren, zou niemand ons kunnen knechten of sturen.’’

Grieken leven nog altijd in de traditie van de Oude Grieken

‘De grootste mythe is de voortgang van de Griekse soort. De Grieken geloven dat het bloed van Aristoteles en Socrates nog door hun aderen vloeit. De historicus Konstantinos Paparrigopoulos bedacht dit in de negentiende eeuw als weerwoord op de Tiroler geschiedkundige Jakob Fallmerayer, die schreef dat de moderne Grieken niets van doen hadden met de Oude Grieken.

Fallmerayer ontdekte onder meer dat haast alle namen in Griekenland – van bergen, rivieren, dorpen, gebieden – Albanees of Slavisch waren en niet Grieks. In die tijd begonnen de Grieken alles te herbenoemen: de hellenisatie trad in. Vanaf 1830 spraken we tot aan 1980 een verfijnde, archaïsche kunsttaal, het Katharevousa, om antiek te lijken – maar het uiteraard nooit te worden. Zoals ik eerder schreef: ‘West-Indiërs spreken Engels. Maakt ze dat tot kleinkinderen van koning Arthur? Het Katharevousa is even vals als de neoklassieke gebouwen.’’

‘En zo schiep Paparrigopoulos de geschiedenis van Griekenland, van Homerus tot aan zijn tijd; hij ontwierp het idee dat Byzantium een vervolg van het oude Griekenland was en dat het moderne Griekenland van Byzantium afstamt – met de Ottomaanse eeuwen als intermezzo. Zo staat het in de schoolboeken.’

‘Maar hij gaat volledig voorbij aan vermenging van ras en etniciteit en cultuur in die twee Rijken; er woonden Syriërs, Joden, Bulgaren, Albanezen en talloze andere volken. En niet één van de Byzantijnse keizers was van Griekse origine. Het was in feite het Oost-Romeinse Rijk, en zelfs de Grieken noemden zichzelf ‘Romeinen.’ Ging je in de zeventiende eeuw naar het Griekse vasteland en vertelde je de mensen: ‘jullie zijn hellenen,’ dan zou je ze beledigen – ‘helleen’ stond voor ‘ketter,’ voor iemand die nog steeds de idolen van het oude Griekenland bewonderde. Je kon erom in de cel belanden.’

‘Toen Griekenland in de jaren 1820 de vrijheid vond, was het een agrarisch land, in een feodale tijd, zonder steden; geen burgers, geen bourgeoisie. Athene was een dorp – een paar honderd mensen en de Akropolis. De hele ideologie van het Westen was gevormd door de burgerij, zelfs Karl Marx erkende dat. Minder dan honderd jaar geleden is in Griekenland langzaam een bovenklasse opgebouwd. De eeuw daarvóór was werkelijk iedereen boer en ongeletterd – op de paar landeigenaren na.’

Grieken zijn oosterlingen én Europeanen tegelijk

‘Sinds de losmaking van de Ottomanen logen twee soorten mensen de nieuwe Grieken voor. Beieren was idolaat van Griekenland – de Beierse Otto werd de eerste Griekse koning, en zijn vader, Ludwig, zette veel neoklassieke gebouwen neer in München. Het waren Duitse architecten, als Von Klenze, Hansen en Ziller, die Athene een nieuwe ‘Oudheid’ gaven. Zulke mensen liepen op de armoedige Griekse boeren af en zeiden hun: ‘Jullie zijn zonen van Perikles.’ De andere soort zei: ‘Jullie zijn geen Grieken, geen oosterlingen, maar Europeanen.’

Die Griekse landarbeiders werden op een morgen wakker en droegen ineens zowel de helm van Perikles als de Europese hoge hoed. Ze leefden in de middeleeuwen, kenden alleen de heiligen, tradities, sprookjes, en wisten niets over de Oude Grieken. Op de Peloponnesos zie je kerken die gebouwd zijn met pilaren van tempels, zomaar weggeroofd. En plots was deze analfabete boer een gentleman, met befaamde voorvaderen – en hij wilde ernaar leven. Zo zwol het moderne Griekse ego steeds verder op, aangejaagd door de Duitsers.’

‘Ten langen leste doorzag ook het Westen dat dit land weinig overeenstemt met de ingebeelde idealen. Zelfs Lord Byron – die eens dichtte: ‘For Greeks a blush, for Greece a tear’ – was bij aankomst diep teleurgesteld in wat hij zag, zo schreef hij in zijn brieven. Het stemde in niets overeen met zijn droombeeld. Ten slotte stierf hij in het stadje Mesologgi, nadat hij ‘meevocht’ in de vrijheidsoorlog. Toen het tot Europa doordrong dat Plato’s zonen hier niet rondliepen, was Griekenland al te verwaand: de grondslag van het Griekse ongeluk.

Zoals ik in schreef: ‘Als je weer in een onderzoek leest dat de Grieken zich als het uitverkoren volk zien (en daardoor klagen dat de wereld hen niet genoeg bewondert en steunt), als ze tegen die hele wereld protesteren, omdat die geen eerbied voor hen toont, dan moet u weten: Winckelmann (en de Duitsers) zijn de schuld van alles’.’

Grieken hebben het leven lief, meer dan ze aankunnen

‘Voor de Grieken ben ik dan ook een judas, een ellendeling. Maar alle historici onderschrijven deze zaken, de constructie van de geschiedenis. Maar dat zeggen ze alleen op congressen, nooit in het openbaar. Alleen ik doe dat. Er is hier een groot verschil tussen ‘publieke historie’ en ‘echte historie’.’

Voor Homerus was de zon het leven, voor Plato de waarheid. Dit idee leeft nu nog; het draait om licht, om het heden

‘Uiteraard bestaan er een paar gelijkenissen met de oude Grieken – we leven in hun land, spreken haast hun taal. We delen de overdrijving en de Griekse zonneschijn beïnvloedt het denken. De botsing van dag en nacht, die uitloopt op tragedie. Odysseas Elytis dichtte: ‘Grieks-zijn plaatst iemand onmiddellijk in het drama van licht en duisternis’.’

‘Dat het Griekse licht zo sterk is – ik noem het ‘absoluut’ – zorgt ervoor dat de Grieken het leven liefhebben, veelal meer dan ze aankunnen. ‘Beloftes over enig hiernamaals,’ schreef ik, ‘wegen voor een Griek nooit op tegen het verlies van het aardse paradijs. Enkel het ‘nu’ heeft de waarde van het ‘eeuwige’.’’

‘In de Griekse mythologie is nauwelijks plaats voor een hiernamaals. Homerus schreef dat Odysseus naar de onderwereld afdaalt, waar hij de grote krijgsman Achilles ontmoet en hem vraagt hoe het hem vergaat. ‘Ik zou liever als slaaf op het veld werken,’ antwoordt hij, ‘in het zonlicht, dan zijn wat ik nu ben: de koning van de doden.’ Voor Homerus was de zon het leven, voor Plato de waarheid. Dit idee leeft nu nog; het draait om licht, om het heden. Maar de Griekse levenszucht is vaak te ver doorgevoerd, te verwoestend: diep geluk en diep ongeluk.’

Grieken zijn als spontane kinderen – een charme met een keerzijde

‘In 1981 trad Griekenland tot de Europese Unie toe. Maar onze terugkeer naar het Westen, na die duizend jaar, berustte in feite op chantage. Premier Konstantinos Karamanlis dwong de Franse en Duitse leiders Valéry Giscard d’Estaing en Helmut Schmidt om Griekenland in hun midden op te nemen. Grieken zien dat niet als een gunst van Europa, maar als een gunst aan Europa. Op Europa waren we niet voorbereid, maar de doorgang naar de euro was werkelijk dodelijk. Toen bleek dat men min of meer onbezorgd kon lenen, stapelden de Grieken de schulden op tot het plafond.’

‘De oude Egyptenaren zagen de Grieken als kinderen; spontaan, uitbundig. Dat beeld klopt nog. De charme en het onbevangene van de Grieken zijn geliefd, die koester ik ten zeerste. De keerzijde van het kindse: Griekenland loslaten in de eurozone was als een dreumes loslaten in een snoepwinkel – hij eet zoveel totdat hij zich ziek voelt.’

Als Dimou even later zijn eigen sportwagen door de glooiende wijk laat glijden, zegt hij dat de chique gazons en auto’s soms een façade zijn – zelfs hier in Paleo Psychiko, en in Dimou’s appartement, is het niet de eenvoudigste tijd. Maar de gazons en auto’s zijn er nu eenmaal, net als alle vakantiehuisjes, ook die van de nouveaux pauvres.

‘Azzurro, mijn kat,’ vertelt hij, ‘is vrij kwaadaardig. Ze lust alleen de duurste reepjes, vier per dag: drie euro per dag – anders wordt ze boos. Ze ruïneert me!’ En hij meent het. Wat dat betreft, zegt Dimou gelaten, is het een wrange geruststelling dat de uitgeverij blijft doorbetalen. ‘Want mijn boekje zal wel weer veertig jaar meegaan.’