Wie is toch die ‘men’ waar we over spreken als we het over anderen hebben?
In mijn bundel Filosoferen is makkelijker als je denkt reflecteer ik op bekende clichés en dogma’s van deze tijd. Zoals de ‘men’ waar we het altijd over hebben als we spreken over de publieke opinie. Wie is men? En vindt men echt wat we denken dat men vindt? Een voorpublicatie.
Volgens de Duitse filosoof Peter Sloterdijk was de menselijke stem het eerste massamedium. Nog voor de uitvinding van het geschreven woord, en ver voor radio, televisie en internet, werd de omvang van een samenleving bepaald door de ‘reikwijdte van stemmen.’ Als je niet hoorde, of te horen was, dan hoorde je er niet bij. En dus was in deze kleine wereld van de nog schriftloze mens lichamelijke aanwezigheid een eerste vereiste. Daar was de man in de straat tenminste écht nog iemand.
De uitvinding van het schrift maakte het mogelijk dat aanwezigheid niet meer noodzakelijk was bij communicatie. Zo kon er op steeds grotere afstand de baas worden gespeeld
De uitvinding van het schrift maakte het mogelijk dat aanwezigheid niet meer noodzakelijk was bij communicatie. Zo kon er op steeds grotere afstand de baas worden gespeeld. De letter van de wet zorgde voor een voortdurende figuurlijke aanwezigheid van koning of kerk.
Maar behalve de baas spelen konden mensen natuurlijk ook op grotere afstand luisteren, zowel gehoorzaam als ongehoorzaam. Het schrift zorgde dus niet alleen voor een meer symbolische aanwezigheid van de leider, maar ook voor de symbolische ‘stem van het volk.’ Hoe ‘letterlijker’ de wereld, zou je kunnen zeggen, hoe figuurlijker die wordt. En dat geldt dus ook voor de spreekwoordelijke ‘man in de straat.’
Men heeft contact met de maatschappij
Deze ‘man’ wordt nog altijd bijgestaan door een andere man, het mannetje van de radio. Zoals radiopresentator Martijn de Greve dat deed, in een intrigerend gesprek met Marianne Bloos, de hoofdofficier bij het Openbaar Ministerie die zich buigt over fraudezaken als de Libor-affaire bij de Rabobank.
Het leek de radioman dat het OM niet genoeg middelen heeft om zulke zaken aan te pakken, want er zat immers nog geen enkele topman achter de tralies. Toen de hoofdofficier herhaaldelijk liet weten dat ze dit anders zag, hoorde ik de presentator zeggen: ‘Op straat zal het misschien toch wel zo beleefd worden.’
Nu weet ik dat het spreekwoordelijk bedoeld is, maar als er op straat nauwelijks nog iets wordt beleefd, nu iedereen voortdurend in cyberspace verkeert, dan vraag ik me toch af of ‘de man op straat’ niet een misleidende metafoor is.
Waar ‘media’ en ‘maatschappij’ in elkaar overlopen, daar bijt de man van de straat zich in de staart
‘In hoeverre speelt de media-aandacht een rol in de selectie welke zaak u wel en niet aanpakt?’ vroeg de interviewer. ‘Geen rol,’ zei de hoofdofficier. ‘Wel wat er speelt in de maatschappij.’ De interviewer: ‘Maar die media-aandacht is er toch ook vaak omdat er een bepaalde maatschappelijke onvrede is?’
Waar ‘media’ en ‘maatschappij’ in elkaar overlopen, daar bijt de man van de straat zich in de staart. En de hoofdofficier en het mannetje van de radio draaien met hem in dezelfde vicieuze cirkel mee.
Alleen doen ze allebei op hun eigen wijze alsof ze in staat zijn een onbemiddelde band te onderhouden met het echte publiek. De een claimt zonder tussenkomst van media contact te hebben met ‘de maatschappij,’ en de ander meent dat media simpelweg het rechtstreekse verslag brengen van wat ‘men’ vindt.
Enige bescheidenheid van mij is hier overigens op zijn plaats, want ik kan ‘ze’ nu wel met een beschuldigende vinger aanwijzen, in het dagelijks leven ontkom ik zelf ook niet aan de macht van het ‘men.’ Er bestaat geen enkel gemeenschappelijk leven zonder het figuurlijke ‘men,’ tegelijkertijd kan dit ‘men’ nooit letterlijk geïdentificeerd worden.
Hoe men het zich voorstelt
‘We genieten en amuseren ons zoals men geniet,’ schrijft de Duitse filosoof Martin Heidegger. ‘We lezen, zien en oordelen over literatuur en kunst zoals men ziet en oordeelt; maar we trekken ons ook terug uit de ‘grote massa’ zoals men zich terugtrekt; we vinden ‘aanstootgevend’ wat men aanstootgevend vindt.’
Ook al is het ‘men’ een wijze van spreken, het is een fictie met feitelijke gevolgen
Hoe geïndividualiseerd we ook zijn, geen individu is in staat zich tegenover ‘zijn’ samenleving te verhouden zonder hiervan een gepersonificeerde voorstelling te maken en zonder hiervan ook deel uit te maken. Ook al is het ‘men’ een wijze van spreken, het is een fictie met feitelijke gevolgen. En die gevolgen kunnen bovendien zeer verraderlijk zijn. ‘Het men kan het zich zogezegd veroorloven dat ‘men’ zich er voortdurend op beroept’ – en daar begint het mee volgens Heidegger. ‘Het mengt zich overal in,’ zonder dat het ooit daar is waar het dagelijks leven ‘op een beslissing aanstuurt.’
Het men kan alleen bestaan als het niet al te concreet wordt, want dan verliest het zijn functie als grote gemene deler. En dus wordt wat men vindt, ‘datgene wat we kennen als ‘de publieke opinie’,’ volgens Heidegger noodzakelijk gekenmerkt door ‘afstandelijkheid, doorsneekarakter en nivellering.’
Men neemt de uitvluchtroute
De fictieve individualiteit van het men, de publieke opinie, de man in de straat, biedt ieder individu een uitvluchtroute voor zijn verantwoordelijkheid en maakt het hem tegelijkertijd heel lastig om zijn eigen opvatting te formuleren.
Ook al kunnen we hieraan niet ontkomen, er is een vorm van kritiek op het men mogelijk. Het is de satire die in beeld weet te brengen hoe voorstellingen worden geproduceerd en door welke media. De vorm van de fictie van dit ‘men’ verandert voortdurend: de man online is een ander dan de man op straat. Hij vormt zijn mening niet in gesprekken, maar in het delen - het sharen en liken - van de in de media opgeworpen onvrede.
Dit is een voorpublicatie uit mijn bundel Filosoferen is makkelijker als je denkt. Het beeld in dit stuk is gemaakt door Raimon Wouda, bekijk de rest van zijn serie ‘Squares’ hier.