Thuis ben je waar spoken uit het verleden zich doen gelden
Orthodoxe joden zitten na de dood van een ouder, een kind of een broer of zus een week shiva. Dat wil zeggen dat je niet zelf mag koken, dat je je huis niet uit mag, dat je op lage stoelen moet zitten en dat je je niet mag wassen. Er zijn nog wel meer regels, maar dit zijn - geloof ik - de belangrijkste.
Ik ben niet orthodox, maar de eerste dagen na de begrafenis van mijn moeder reisde ik elke ochtend per taxi van mijn hotel in Jeruzalem naar de nederzetting op de Westelijke Jordaanoever, waar mijn zus woont.
Daar zat ik dan, at wat nootjes, speelde tafeltennis met een van mijn neven en praatte over mijn moeder, want als je shiva zit hoor je over de overledene te praten.
Foto’s van lang geleden doken op, alsmede mensen van lang geleden.
Aan het begin van mijn puberteit was ik lid van een Joodse jeugdvereniging, waarvoor mijn zus ook altijd zeer actief was geweest. Anders dan mijn zus vond ik de jeugdvereniging tamelijk verschrikkelijk. Ik geloof dat ik alle jeugdverenigingen tamelijk verschrikkelijk had gevonden, het zat niet zozeer in het religieuze en zionistische ervan.
Wel zat er een meisje op de jeugdvereniging dat Tsiwja heette en voor haar had ik een onbetamelijke liefde opgevat. Maar zelfs die liefde was minder sterk dan mijn afkeer van de jeugdvereniging.
Zelfs mijn liefde voor het meisje was minder sterk dan mijn afkeer van de jeugdvereniging
Een van mijn twee jeugdleiders op die vereniging heette Benjamin en terwijl ik bij mijn zus aan het rouwen was, verscheen Benjamin met zijn vrouw, Orli, die ik ook nog van lang geleden kende. De dood roept spoken uit het verleden wakker, maar de mens moet zelf niet vergeten dat hij op zijn beurt ook weer een spook is voor veel mensen.
Benjamin was grijzer en ook neurotischer dan ik me hem herinnerde en hij zei op de bevelende toon van de jeugdleider: ‘Vertel wat over je moeder.’
Ongewild glipte ik weer in de rol van de pupil en begon ik over mijn moeder te vertellen, hoewel ik daar op dat moment helemaal geen zin in had.
De haat tegen het genot, die vaak wordt opgevat als een strijd tegen oppervlakkigheid, heb ik zelf altijd als een uiterst oppervlakkig dogma beschouwd
Zijn vrouw en hij straalden een diepe weemoed uit, een afkeer van genot zou je moeten zeggen, maar dat komt vaker voor bij waarlijk religieuze mensen. Zij haten het genot. Je hoeft het genot niet dag en nacht te verheerlijken, maar de haat tegen het genot, die vaak wordt opgevat als een strijd tegen oppervlakkigheid, heb ik zelf altijd als een uiterst oppervlakkig dogma beschouwd. Alsof lijden zich zou onttrekken aan de oppervlakkigheid. Niets is minder waar.
Mijn zus had een schrift op tafel gelegd waarin mensen herinneringen aan mijn moeder mochten opschrijven. De mensen herinnerden zich weinig of ze durfden niet op te schrijven wat ze zich herinnerden.
En de vrouw van Benjamin vroeg: ‘Die stukjes die jij over je moeder hebt geschreven, daar interesseert toch niemand zich voor?’
De avond viel. Ook op de Westelijke Jordaanoever. Ik keerde terug naar Jeruzalem. Een vriend van vroeger bracht me. Het was winter, zelfs daar, maar hij liep op slippers. Ook hij was onveranderd, in zijn geval stoorde dat niet. En hij praatte niet op bevelende toon tegen me. Maar ach, thuis ben je waar de spoken uit het verleden hun oude autoriteit doen gelden.