Flip de asielkat rent weg als je hem wilt aaien, kruipt onder meubels als je hem probeert op te pakken. ‘Ik weet niet wie hem zo heeft gekwetst. Maar bij mij durft hij te komen zitten. Hij is gewoon een beetje zoals ik: mij willen ze ook allemaal helpen, maar ik heb maar één begeleider gehad bij wie ik me echt fijn voelde.’

is zestien, leeft in een woongroep voor dakloze jongeren en werkt een paar uur per week als vrijwilliger bij het asiel. De katten geven haar rust. Ze stellen geen vragen.

Op haar vierde kwam ze voor het eerst in aanraking met jeugdzorg. ‘Mijn moeder was depressief. Ze kon niet altijd voor ons zorgen. Toen kreeg ze een vriendin die me acht jaar lang heeft mishandeld.’

Dominique ontwikkelde een agressiestoornis en kwam vanwege geweld in aanraking met de politie. Ze werd uit huis geplaatst toen ze twaalf was en woont sindsdien afwisselend in pleeggezinnen en woongroepen. Sinds een paar dagen zit ze in een crisisopvang ‘want het ging mis in mijn vorige groep. Echt mis.’ Binnenkort verhuist ze naar een nieuw soort opvang, waar ze intensievere psychologische begeleiding zal krijgen.

Het is de zoveelste instelling.

Wat er gebeurt als Dominique achttien wordt

Dominique is een van de Zij, en nog zestig procent van die jongeren, hebben een verleden met jeugdzorg. Vaak omdat ze als kind zijn verwaarloosd, mishandeld of getraumatiseerd. Soms omdat ze in de criminaliteit terecht zijn gekomen, diepe schulden hebben, niet naar school gaan of alcohol of drugs gebruiken.

Tot hun achttiende krijgen deze jongeren verplicht jeugdzorg. Ze wonen in instellingen, volgen zelfstandigheidstrainingen en krijgen psychische begeleiding. Maar aan die zorg zit een grens. Over een jaar en een paar dagen, op haar achttiende verjaardag, moet Dominique namelijk kiezen of ze nog langer door jeugdzorg begeleid wil worden, of dat ze volledig op eigen benen wil staan.

Maar nu zijn er belangrijkere zaken. Dominique: ‘Ik heb mijn agressie niet onder controle en ben vaak depressief. En het klikte niet met de begeleiders in de vorige woongroep. Soms ben ik boos als ik uit school kom, of verdrietig. Dan vroeg ik aan de leiding of ze ‘s avonds nog even langs wilden komen op mijn kamer. Vaak kwamen ze niet en zat ik vijf uur alleen. Ik ben gewoon niet zo makkelijk, maar ik wil wel beter worden.’

Illustratie: Zeloot (in opdracht van De Correspondent)

Geen vertrouwen in de begeleiding

Dominique weet nog niet waar ze op haar achttiende voor kiest. ‘Ik denk dat ik rond mijn 22ste pas echt volwassen ben. Ik weet niet waarom, maar dat klinkt als een zelfstandige leeftijd. Of en hoe ik de jeugdzorg wil verlengen, weet ik niet. De enige begeleider die me ooit echt heeft geholpen, kon ik niet houden omdat ik naar een andere instelling werd verplaatst. Daarna zijn er vooral begeleiders geweest die niet naar me luisterden.’

Veel jongeren stoppen met de zorg omdat ze na hun achttiende een andere begeleider krijgen

Dominique is geen uitzondering. Hella Masuger, directeur van Stichting Zwerfjongeren Nederland, ziet veel jongeren stoppen met de zorg omdat ze na hun achttiende een andere begeleider krijgen; een nieuw contactpersoon binnen de verlengde jeugdzorg, of iemand uit de volwassenenzorg.

Masuger: ‘We hebben het hier in de regel over getraumatiseerde jongeren. Die hebben, door wat ze bijvoorbeeld met hun ouders hebben meegemaakt, niet het vertrouwen dat volwassenen het beste met ze voor hebben. Van die jongeren kun je bijna niet vragen of ze hun levensverhaal nog een keer willen vertellen, of ze zich nog een keer kwetsbaar willen opstellen, of ze nog eens opnieuw iemand in vertrouwen willen nemen.’

Tom (23) werd op zijn veertiende uit huis geplaatst vanwege zijn ADHD en psychoses, en besloot op zijn achttiende om zijn zorg te verlengen omdat hij vond dat hij nog niet zelfstandig genoeg was. Hij was binnen zijn woongroep een uitzondering.

Tom: ‘De meeste vrienden uit de opvang hadden minder goede ervaringen met volwassenen en zeiden op hun achttiende: ik smeer hem, ik ga geld verdienen. Dat is eigenlijk bij niemand goed afgelopen. Twee vrienden namen een overdosis. Ik heb meisjes hun lichaam zien verkopen, jongens in de wapenhandel terecht zien komen. Hun problemen waren zo groot dat ze die onmogelijk zelf op konden lossen, maar als je achttien bent denk je dat je de hele wereld aankunt.’

Dat lijkt inderdaad de paradox van het hele verhaal: als je achttien bent, heb je juist intensieve begeleiding nodig. En precies dan valt deze begeleiding weg, tenzij je er zelf voor kiest die te behouden. Dat kan, zoals Tom laat zien, desastreuze gevolgen hebben.

Het leeuwendeel verdwijnt van de radar

Maar ook de jongeren die wél een nieuwe begeleider accepteren, krijgen vaak niet de zorg die ze nodig hebben. Het onafhankelijke Verwey-Jonker Instituut stelde in 2009 een onderzoek in na van de betrokken ministeries dat er nogal wat haperde aan de overgang van jongerenzorg naar volwassenenzorg.

Illustratie: Zeloot (in opdracht van De Correspondent)

Volgens het wordt vooral bij de jongeren die het het meest nodig hebben, de jeugdzorg niet verlengd. Dat betreft volgens het rapport vooral de groep die ‘nog niet in staat is om zelfstandig te functioneren.’ Cijfers over hoeveel jongeren dat precies gaat, zijn er

Masuger komt ook bijna niet aan gegevens daarover. Het leeuwendeel van de zwerfjongeren verdwijnt na hun achttiende verjaardag tijdelijk van de radar. Masuger: ‘Rond hun negentiende verjaardag duiken ze vaak weer ergens op, meestal omdat ze in aanraking zijn gekomen met justitie, of omdat ze in een daklozenopvang voor volwassenen zijn beland.’

Het rapport van Verwey-Jonker laat er geen misverstand over bestaan: het hulpverleningsaanbod is ontoereikend en het ontbreekt vaak aan de juiste expertise om jongeren tussen 18 en 23 jaar te begeleiden. Het vrijwillige karakter van de jeugdhulpverlening na 18 jaar, een slechte aansluiting tussen jeugd- en volwassenenzorg, en onduidelijkheid over wie de verantwoordelijkheid heeft voor deze jongeren, leiden er vaak toe dat 18- tot 23-jarigen niet de begeleiding krijgen die ze nodig hebben.

Tom kreeg na zijn achttiende de zorg die hij nodig had

Tom kreeg ook pas ver na zijn achttiende verjaardag hulp waar hij echt iets aan had. Tot die tijd lag hij regelmatig overhoop met jeugdzorg. De begeleiders waren volgens hem zo autoritair in hun aanpak dat hij daar meer op gefocust was, dan op wat ze hem eigenlijk wilden leren. Tom: ‘Ik was vroeger een tegenstander van alles. Daar werd dan weer verkeerd op gereageerd door de leiding: in plaats van de strenge aanpak, gingen we ineens zes keer in de maand ‘gezellig’ lasergamen en karten.’

‘Zo’n opvanghuis lijkt misschien een plek om beter te worden, maar mensen onderschatten hoe giftig zo’n omgeving is’

Hij beleefde een aantal moeilijke jaren in de opvang. ‘Ik was veertien toen ik in de jeugdzorg terechtkwam. In eerste instantie kwam ik daar alleen maar dieper in de problemen. Zo’n opvanghuis lijkt misschien een plek om beter te worden, maar mensen onderschatten hoe giftig zo’n omgeving is. Als je een groep jongeren bij elkaar zet die allemaal al het stempel ‘uitschot’ dragen, dan gaat die groep zich alleen maar naar binnen keren. Samen gebruikten we drugs, we hadden overal schijt aan.’

Tegenwoordig heeft Tom een eigen flat, een mbo-diploma en een koelkast vol eten. De band met zijn familie is hersteld. Met kerst gingen ze met z’n allen naar Center Parcs. Tom is nu zelf als begeleider betrokken bij projecten met dakloze jongeren onder de achttien.

Het omslagpunt kwam voor Tom toen hij in aanraking kwam met een lokale jeugdcoach. ‘Die wist zoveel beter hoe ik in elkaar zat, en hoe mijn omgeving werkte, dan dat jeugdzorg deed. Met zijn tips kon ik eindelijk iets.’

Illustratie: Zeloot (in opdracht van De Correspondent)

Kan de zorg niet lokaler georganiseerd worden?

Hella Masuger van Stichting Zwerfjongeren Nederland beaamt dat lokaal geregelde hulp beter kan aanslaan dan de voorheen landelijk geregelde jeugdzorg. De binnen de zorg, die afgelopen januari het grootste deel van de jeugdzorgtaken van landelijk naar gemeentelijk niveau verplaatste, biedt de mogelijkheid om dit vaker in de praktijk te brengen.

Maar doordat gemeenten zich in dit eerste jaar van het nieuwe zorgsysteem geconfronteerd zien met zowel hervormingen als bezuinigingen, is van een radicale ommezwaai in veel gemeenten nog geen sprake. Gemeenten hebben in veel gevallen zorgcontinuïteit beloofd aan hun burgers, wat wil zeggen dat die ook dit jaar nog de zorg ontvangen die zij van ‘vroeger’ gewend waren. Dat betekent dat veel gemeenten grotendeels dezelfde zorg hebben ingekocht als de overheid voorheen deed, bij dezelfde zorgaanbieders. Voor nieuwe projecten is maar beperkt ruimte.

Het idee lijkt simpel: wil een zwerfjongere met schulden toch naar school? Vraag scholen direct om ze die steun te verlenen.

Stichting Zwerfjongeren Nederland probeert daarom met hun project ‘Van De Straat’ de zorg voor dak- en thuisloze jeugd nog lokaler te organiseren, zodat jongeren ook na de jeugdzorg de hulp krijgen die ze nodig hebben. Ze hebben twee grote gemeenten, Rotterdam en Leeuwarden, bereid gevonden om samen met de stichting een pilot op te zetten.

In deze pilot worden tien dakloze jongeren rond de achttien uitgekozen, en wordt er gekeken welke hulp ze nodig hebben en op welke manier dat geregeld kan worden. Het idee lijkt simpel: wil een zwerfjongere met toch naar school? Heeft een zwerfjongere studiefinanciering nodig? Neem direct contact op met scholen, en vraag ze om die steun te verlenen. Korte lijnen zouden een groot deel van de uitsluiting van jongeren moeten wegnemen.

Daarnaast wordt gekeken naar de samenwerking tussen (jeugd)zorgorganisaties en andere betrokken partijen, zoals gemeenten, onderwijzers en werkgevers, in een poging het perspectief van de jongeren te verbeteren. Op 1 mei begint de stichting met de pilot. Na anderhalf jaar kijken ze welke gemeentes welke oplossingen bieden voor welke problemen, en wisselen ze onderling hun beste ideeën uit.

Een testgroep met jongeren die middenin die zorgovergang zitten dus. Jongeren zoals , die later deze maand achttien wordt. Toen ze dertien was, werd ze zo erg gepest dat ze niet meer naar school ging. Ze vertelde niets aan haar moeder, omdat ze haar niet lastig wilde vallen. ‘Mijn moeder merkte pas op dat ik niet meer naar school ging toen het al te laat was: ik ging met de verkeerde mensen om.’

Jacky kwam in een opvoedhuis terecht, daarna in een pleeggezin. Na anderhalf jaar mocht ze terug naar haar moeder en begon ze op een nieuwe school. ‘Elke dag 17 kilometer op en neer met de fiets, dus ik kwam weleens een paar minuten te laat. Jeugdzorg dacht dat ik weer zou vervallen in mijn oude spijbelpatroon; ik werd opnieuw bij mijn moeder weggehaald.’

‘Ik red me wel’

Ze kwam in een opvanghuis terecht, waar ze leerde koken, en met geld om leerde gaan. Maar ze voelde zich er niet prettig. ‘Mensen gebruikten er drugs en drank. Ik kan niet tegen wiet, maar het is wel heel makkelijk in zo’n omgeving om eraan mee te doen.’

Nu is Jacky bijna achttien, en huurt ze particulier een kamer. ‘Ik heb nog maar weinig begeleiding, alleen iemand van de lokale jeugdhulp die eens in de zoveel tijd helpt, voornamelijk met mijn financiën. Jeugdzorg helpt me helemaal niet meer, maar dat is niet erg. Mensen van jeugdzorg zijn mensen die bij je thuis willen komen en zich overal tegenaan bemoeien. Dat vind ik trouwens het mooiste aan achttien worden: niemand die meer op mijn vingers kijkt of beter denkt te weten wat ‘de zwerfjongere’ nodig heeft. Ik zou mezelf ook niet bestempelen als zwerfjongere, want wat mij betreft bestaan zwerfjongeren helemaal niet. Wat wel bestaat, zijn jongeren die geen goede begeleiding krijgen, jongeren die niet worden gewaardeerd, jongeren die geen kant op kunnen. Gelukkig gaat het met mij steeds beter: ik zit op school, ben op zoek naar een baan en zorg goed voor mezelf: ik was, ik kook, ik red me wel.’

Dat laatste zegt Tom, negen jaar nadat hij als puber uit huis werd geplaatst, ook regelmatig tegen zichzelf. Hij vond na zijn achttiende eindelijk de begeleider die hem vooruit kon helpen, en zorgt tegenwoordig voor zichzelf en voor zijn huis, zoekt naar een baan, ondersteunt zijn vrienden.

Tom: ‘Als ik het anders had kunnen doen, was ik thuis blijven wonen, had ik mijn middelbare school afgemaakt. Mijn jongere broertjes hebben ‘normaal’ kunnen opgroeien en zij hebben een rijbewijs, een vaste baan en een goed inkomen. Ik zit op een kamertje met een uitkering. Ik zal hard moeten blijven knokken om ook zover te komen als zij.’

Tegen de tijd dat Dominique achttien wordt, is de decentralisatie al bijna twee jaar oud, en zal door projecten zoals de pilot van Stichting Zwerfjongen blijken of de zorg voor haar generatie beter geregeld zal zijn. Voorlopig lijkt zelfstandig wonen op een eigen plek ver weg.

Ze probeert positief te blijven in de crisisopvang en hoopt snel door te kunnen naar haar nieuwe woongroep. ‘Verder dromen over de toekomst vind ik nu niet echt nuttig. Het enige dat ik weet, is dat ik later een eigen kamer wil, waar ik een asielkat kan houden. Of twee. Die ga ik leren dat ze mij kunnen vertrouwen, zonder er bovenop te zitten.’

Hoe geven we 9.000 dakloze jongeren zonder hoop hun leven terug? In Nederland zijn 9.000 jongeren dakloos. De meesten van hen hebben hoge schulden en kunnen daardoor niet studeren of naar school, waardoor de kans op werk vrijwel nihil is. Het ambitieuze project ‘Van de Straat’ probeert deze uitzichtloze situatie te doorbreken. Lees het verhaal hier terug