Waarom rendementsdenken juist géén denken is
Rutger Bregman schreef woensdag dat het grote probleem van het rendementsdenken is dat het helemaal geen rendement oplevert.
Ik zou daar aan willen toevoegen: en denken is het ook al niet.
Integendeel. Rendementsdenken is juist een manier om niet te hoeven denken. Een manier om de eigen oordelen en besluiten uit te besteden aan criteria die denken overbodig maken.
Economie van goed en kwaad
Om dat te begrijpen moeten we even terug in de tijd. In zijn boek Economie van goed en kwaad laat de Tsjechische econoom Tomáš Sedláček overtuigend zien hoe economisch denken door de eeuwen heen altijd een sterk moreel karakter heeft gehad. Van de Bijbel tot Aristoteles tot Adam Smith: economische theorieën hingen altijd sterk samen met ideeën over goed en kwaad – met ethiek kortom.
Smith bijvoorbeeld, door velen (volgens Sedláček overigens onterecht) beschouwd als de grondlegger van de economie als wetenschap, schreef niet alleen theoretische verhandelingen over de vrije markt (The Wealth of Nations), maar óók over waarom hij dat vanuit moreel perspectief een goed principe vond om een samenleving op te baseren (Theory of Moral Sentiments). De vrije markt zou mensen bijvoorbeeld tot beter gedrag bewegen en meer gelijkheid creëren in het extreem ongelijke negentiende-eeuwse Engeland. De vrije markt van Smith was niet alleen een economisch model, maar ook een maatschappelijk ideaal.
Hoe economie steeds meer een natuurkunde werd
Maar vanaf het begin van de twintigste eeuw werd economie steeds meer ontdaan van dit morele karakter. Gedreven door de industralisering van de samenleving, die het fabrieksmatige werken introduceerde, en door de wens van economie een ‘harde’ wetenschap te maken, verdwenen ideeën over goed en kwaad (wat is het goede leven? Hoe ziet een rechtvaardige samenleving eruit?) naar de achtergrond en alleen de economische modellen en wetmatigheden bleven over. Zoals Rutger Bregman en Jesse Frederik constateren in hun essay Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers: Economie werd steeds meer "een wiskunde".
Dat proces werd nog eens versterkt door het postmodernisme – een filosofisch tijdperk dat zich kenmerkt door een sterke afkeer van moraliseren. Denkers als Milton Friedman en Ayn Rand propageerden vanaf de jaren zestig een manier van kijken naar de samenleving die ontdaan was van al die subjectieve – en in hun ogen dus onbeantwoordbare – vragen over goed en kwaad. Wat een ‘goed’ leven was of een ‘rechtvaardige’ maatschappij, kon nooit met algemene geldigheid worden vastgesteld: zoveel mensen, zoveel meningen.
Waarde en waarden werden hetzelfde woord
Het enige zuivere alternatief was om te denken in termen van ‘neutrale’ criteria: vraag, aanbod, productiviteit, efficiëntie, rendement. Propageerde Adam Smith het ideaal van de vrije markt nog omwille van hoogdravende morele ambities als het kweken van ‘betere mensen’ en ‘meer gelijkheid,’ Friedman en Rand waren er juist voor vanwege het ogenschijnlijk amorele karakter: in een vrije markt bepaalde de ‘invisible hand’ van vraag en aanbod hoe de samenleving eruit zou zien, niet een of ander particulier moreel idee over hoe de samenleving eruit zou moeten zien.
Anders gezegd: waarde en waarden werden hetzelfde woord.
Vanuit die amorele kijk op de wereld ontstond het denken dat wij de afgelopen decennia rendementsdenken zijn gaan noemen. Bedrijven, ziekenhuizen, universiteiten, media, overheden: allemaal werden ze in toenemende mate gestuurd en bestuurd op grond van ‘meetbare,’ ‘objectieve’ en dus ‘amorele’ criteria: hoeveel return on investment levert de onderneming op, hoeveel billen per uur wast het ziekenhuis, hoeveel gediplomeerden per jaar levert de school af, hoeveel clicks genereert de nieuwssite, hoeveel bbp is het land waard, hoeveel procent schuld heeft de staat?
Daarmee verdween – letterlijk – het denken uit de economie. Subjectieve, morele vragen als ‘hoe draagt dit product bij aan een beter leven?,’ ‘wat is het doel van zorg en onderwijs?,’ ‘waar staan wij als nieuwsmedium voor?,’ ‘wat betekent vooruitgang in een samenleving?’ hoefden niet langer gesteld te worden; de objectieve, meetbare criteria gaven immers het antwoord al.
Goed is: meer [vul hier een output in].
De EBITDA says no!
Dat dit amorele, met cijfers geobsedeerde rendementsdenken zo’n furore heeft gemaakt, is niet vreemd. Het geeft namelijk in hoge mate waar ieder mens enorme behoefte aan heeft: zekerheid, meetbaarheid en waarheid in een wereld die per definitie onzeker, toevallig en multi-interpretabel is. Wie een moraalfilosofisch antwoord zoekt op de vraag ‘Gaat het goed met ons land?’, is over tweeduizend jaar nog niet klaar met nadenken. Maar, plak er ‘het bbp’ op, en je hoeft alleen nog maar te kijken of het grafiekje omhoog wijst of niet.
Rendementsdenken is, met andere woorden, zo wijdverbreid geraakt, omdat het de bestuurder, de politicus, de manager, de CEO, de mens, in de gelegenheid stelt de moeilijke vragen uit de weg te gaan. Hem ontslaat van het denken. Hem verlost van de last morele – en dus aanvechtbare – afwegingen te maken.
‘Ik moet je ontslaan.’
‘Hoezo, doe ik mijn werk niet goed?’
‘Nee, de EBITDA is gedaald.’
Dit alles betekent natuurlijk nog niet dat denken in termen van rendement per definitie verkeerd is. Ik zou geen journalistiek platform kunnen bestieren als u niet op de verhalen klikt. Maar waar u op klikt: dat maakt de verhalen nog niet goed. Wat wel? Dat is iets om over na te denken.
De moraal van het verhaal dus.