Het oorlogsenthousiasme leeft weer (en het pacifisme is dood)
Historicus Ewoud Kieft schreef een indrukwekkend boek over hoe de intellectuele elite begin vorige eeuw werd bevangen door oorlogsenthousiasme. Een fout die we nooit meer maken? Nee hoor. Ook nu zijn de oorlogspredikers weer onder ons. Waar is het pacifisme gebleven?
Door zichzelf bloot te geven, lokte ‘oorlogsheld’ Gijs Tuinman ‘vuurcontact’ uit. Daardoor gaf ‘de vijand’ zijn positie prijs. Tientallen Talibanstrijders werden gedood. Of, in de eufemistische taal van onze Koning: ‘In totaal werden bij deze operatie twee valleien vrijgemaakt van Taliban.’
Het is een van de acties waarvoor Tuinman eind vorig jaar is onderscheiden met de Militaire Willems-Orde voor ‘moed, beleid en trouw.’
Eind februari waren Tuinman en Marco Kroon, een andere ontvanger van die onderscheiding, eregasten bij de Nederlandse première van American Sniper, de film over de Amerikaanse scherpschutter Chris Kyle. Kroon meende dat het boek dat hijzelf had geschreven over zijn oorlogservaringen ook wel aanknopingspunten bood voor een film over hem en zijn mannen.
American Sniper is de succesvolste oorlogsfilm ooit. Kyle, die claimt 255 mensen te hebben gedood, is volgens sommigen een echte oorlogssheld. David French, Irakveteraan en schrijver van een bestseller over het gevaar van IS, meent dat de film laat zien dat oorlog weliswaar gruwelijk is, maar je er als een beter mens uit kan komen. Oorlogservaringen zouden zorgen voor ‘nieuwe inzichten in het leven en de wereld.’
Het geloof in de verheffende werking van oorlog is het grote thema van het onlangs verschenen boek Oorlogsenthousiasme. Europa 1900-1918 van Ewoud Kieft. Natuurlijk, elke tijd is uniek en het trekken van historische parallellen is altijd riskant. Maar met die disclaimer wil ik mij toch wagen aan enkele bespiegelingen over de verschillen en overeenkomsten tussen toen en nu.
De zuiverende werking van de oorlog
Wat Oorlogsenthousiasme tot een schokkende leeservaring maakt, is dat Kieft haarscherp laat zien dat veel van de toonaangevende intellectuelen van toen, geloofden in de zuiverende werking van oorlog. Ze stelden de oorlog voor als een wederopstanding, ‘een ontwaken uit een lange lethargische slaap.’
Neem Thomas Mann. In zijn grote roman De Toverberg (1924), het favoriete boek van premier Mark Rutte, gaan de gasten in een sanatorium zich te buiten aan de schitterendste filosofische bespiegelingen. Maar in de ijle hoogte hebben ze weinig oog voor het politieke strijdgewoel en de dreiging van de oorlog. Aan het eind van de roman bevinden we ons in de hel van het slagveld. Hoofdpersonage Hans Castrop ligt ‘met zijn gezicht in de kleffe snot der aarde, zijn benen uit elkaar, zijn voeten gedraaid, zijn hakken naar beneden.’
Ook wij vormden een front tegen de oorlog, wij schrijvers
Wie de gruwelijke slotbladzijden van De Toverberg leest, krijgt bepaald niet de indruk dat Mann een oorlogsenthousiasteling is. Maar Kieft wijs op een essay dat Mann kort na het uitbreken van de oorlog schreef: Gedanken im Kriege. De vrede had volgens Mann alleen maar geleid tot de vestiging van een zielloze, rationalistische orde in Europa. ‘Hoe zou de kunstenaar, de soldaat in de kunstenaar, anders kunnen dan God loven voor de ineenstorting van een vreedzame wereld, die hij zo zat was, zo door en door zat!’
Of neem de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig. In een van mijn lievelingsboeken, De wereld van gisteren. Herinneringen van een Europeaan (1944), schrijft hij: ‘Er was een klein aantal verstandige politici, dat zich verzette tegen die onderaardse oorlogshitserij. En ook wij vormden een front tegen de oorlog, wij schrijvers.’
Eind juli 1914 hoort Zweig, terwijl hij met de trein van Oostende naar Oostenrijk reist, dat de oorlog is uitgebroken. In zijn memoires tekent hij later op: ‘Het leed geen twijfel, het onvoorstelbare was op gang gekomen: de Duitse inval in België tegen alle codes van het volkenrecht. Rillend van afschuw stapte ik weer in de trein om verder te rijden, terug naar Oostenrijk. Nu was er geen twijfel meer mogelijk: ik reed naar de oorlog.’
Maar Kieft laat een heel andere Zweig zien. Aanvankelijk was hij namelijk ‘vol optimisme’ toen de oorlog uitbrak, stelt de historicus. Kieft staaft dat met een artikel dat Zweig op 1 augustus 1914 in de krant Neue Freie Presse publiceerde. Daarin schreef hij dat hij op zijn reis door Duitsland onder de indruk was geraakt door ‘de vastbeslotenheid van de natie’ die hij ‘onverstoorbaar en onoverwinnelijk’ achtte.
Een elite van oorlogspredikers
Waar staan Mann en Zweig voor? Historisch onderzoek wijst immers uit, erkent Kieft, dat de Europese bevolking en de media helemaal niet collectief door oorlogsenthousiasme waren bevangen. Zo schreef de socialistische krant The Daily Herald sarcastisch over de enthousiaste menigten die eind juli 1914 in Europese hoofdsteden op de been kwamen: ‘Hoera voor de oorlog! [...] Hoera voor bloed en ingewanden, voor doorboorde longen, voor huilende moeders en vaderloze kinderen, voor dood en ziekte in het buitenland en armoede hier thuis.’
Maar Kieft laat zien dat ‘vrijwel de volledige elite van Europa’s schrijvers, kunstenaars en wetenschappers’ zich voor de Eerste Wereldoorlog ontpopte tot oorlogspredikers. En voor wie de indruk heeft dat het het vooral om Duitstaligen ging: Kieft bespreekt intellectuelen uit alle windstreken, van de Engelse sciencefictionschrijver H.G. Wells tot de Bosnische winnaar van de Nobelprijs voor literatuur Ivo Andri?, van de Italiaanse futurist Filippo Marinetti tot de Russische dichter Vladimir Majakovski.
Wat ze deelden was een afkeer van het moderne, individualistische en materialistische leven. Ze verlangden naar een bezield verband. Oorlog was, meenden ze, noodzakelijk om de kwalen van de moderne tijd te genezen. Volgens Kieft was de drijvende kracht achter hun oorlogsenthousiasme de hoop op een betere toekomst.
De hardliners, zoals futurist Marinetti, hebben in hun verwerping van de decadente en verweekte samenleving, hun verheerlijking van bloed en heroïek en hun iconoclasme wel iets van de hedendaagse jihadisten. Marinetti schreef: ‘Kom op! Steek de bibliotheken in brand! [...] Verleg de loop der kanalen om de musea onder te laten lopen.’
Een zachtmoediger reputatie heeft de Duitse schrijver Herman Hesse. Maar ook hij bezong de oorlog die hij zag als een symbool voor de zoektocht naar het eigen ik. Om wedergeboren te worden, moesten we ons als een vogel uit het ei bevrijden. De schaal moest kapot.
Hesse stond bepaald niet alleen in het toekennen van een spirituele betekenis aan de oorlog. Het stond in de ogen van de pleitbezorgers voor een terugkeer naar gemeenschap en onderlinge solidariteit, het dwong mensen boven zichzelf uit te stijgen en zich voor elkaar op te offeren.
Het zijn precies de termen waarin ook Tuinman zijn ervaringen beschrijft: ‘In Afghanistan zijn we boven onszelf uitgestegen,’ zei hij in een interview met NRC Handelsblad.
De laatste pacifisten
De naar mijn smaak fascinerendste figuur uit Oorlogsenthousiasme is de Duitse anarchist en schrijver Erich Mühsam. Hij is een van de weinigen in de vroeg twintigste-eeuwse intellectuele kringen die zich onttrekt aan de grootse visioenen over een zuiverende oorlog.
Maar als het begin augustus 1914 zover is, merkt hij dat hij er moeilijk aan kan ontsnappen. ‘Ik, de anarchist, de antimilitarist, de vijand van de nationale leuze, de antipatriot en hatende criticus van de wapenfurie, ik betrap me erop dat ik op de een of andere manier gegrepen word door de algemene uitzinnigheid, ontvlamd door razende hartstocht, ook al is het niet door enige "vijand", maar toch vervuld door de gloeiend hete wens, dat "wij" het tegenover "hen" zullen redden! Maar ja: wie zijn "zij" – en wie zijn "wij"?’
Ik betrap me erop dat ik op de een of andere manier gegrepen word door de algemene uitzinnigheid, ontvlamd door razende hartstocht
Mühsam doet verwoede pogingen om zijn onafhankelijkheid en kritische zin te bewaren in tijden dat de propagandamachines op volle toeren draaien. Maar dat blijkt nog niet zo eenvoudig.
De Engelse en Franse media schilderen de Duitse soldaten af als sadistische barbaren, net zoals de Amerikaan David French de vijand nu ‘wilden’ noemt die ‘kinderen gebruiken, kinderen doden en hun vijanden beestachtig martelen.’
De Duitse media verspreiden begin twintigste eeuw op hun beurt het verhaal dat Belgische en Noord-Franse burgers, zogeheten Franc-tireurs, aanslagen op de Duitse troepen pleegden. ‘We moeten elke stad en elk dorp aan gort schieten,’ zei een Duitse officier, ‘aangezien burgers, vooral vrouwen, op de troepen schieten terwijl ze voorbijmarcheren.’
Het commentaar van Mühsam: ‘Ik neem het de Duitsers niet kwalijk dat ze mensen elimineren die hen vanuit een hinderlaag ombrengen.’ Pas later ontdekt hij dat het bestaan van Franc-tirreurs een mythe is.
Mühsam was eenzaam in zijn verlangen een pacifistische houding vol te houden. Zijn geestverwanten hadden zich óf bekeerd tot oorlogsenthousiasme, óf hielden zich gedeisd uit angst om voor verrader uitgemaakt te worden, zo schrijft Kieft. Eind augustus 1914 hoorde Mühsam dat honderd meter van zijn huis een soldaat uit het raam was gesprongen met een briefje in zijn zak: ‘Mijzelf kan ik doden – anderen niet.’
Het oorlogsrealisme van nu
In deze tijd zou Mühsam nóg eenzamer zijn. Pacifisten zijn nagenoeg uitgestorven.
‘Wij willen duidelijk maken dat de verhoudingen tussen individuen en groepen niet
op macht dienen te worden gebaseerd, maar op liefde en recht,’ schreef de Pacifistisch Socialistische Partij in 1957 in haar beginselprogramma. De PSP wees geweld af als oplossing voor internationale conflicten en keerde zich ‘tegen elke bewapening.’ Het is de partij waarop ik – ik zal het maar bekennen – in 1986 als Belg die pas het Nederlanderschap had verworven mijn eerste stem op uitbracht.
In 1990 ging de PSP op in GroenLinks en verdween het pacifisme uit de politiek.
De huidige leider van GroenLinks, Bram van Ojik, heeft zich achter de missie tegen Islamitische Staat geschaard. Naar zijn overtuiging kunnen we niet anders dan naar militaire middelen grijpen om de ‘ongekend wrede opmars van IS’ te stuiten.
Zeker, het onversneden oorlogsenthousiasme van begin twintigste eeuw, kennen we honderd jaar later nauwelijks nog. In plaats daarvan zijn we gevallen voor wat we zien als ‘oorlogsrealisme’ en noemen we miltaire interventies ‘vredesmissies’.
Haast geen mens gelooft meer dat het recht, laat staan de liefde zoals de PSP in haar beginselprogram schreef, opgewassen is tegen vijanden als Islamitische Staat. Onze premier heeft liever dat Nederlandse jihadgangers in den vreemde sneuvelen dan dat ze hier berecht worden. PvdA-ideoloog René Cuperus betoogt dat wij Europeanen meer ‘ moedige vastberadenheid, ook als het moeilijk wordt en strijd vergt’ nodig hebben.
Of het pacifisme waar ik eind jaren tachtig als jonge dienstweigeraar in geloofde een houdbare ideologie is, weet ik intussen echt niet meer. Maar ik ben wel vrij zeker dat het een gemis is dat er eigenlijk geen politieke beweging meer bestaat die zich met man en macht inzet voor ontwapening. Welke politiek leider schreeuwt van de daken dat geweld meestal alleen maar leidt tot meer geweld en dat we met de vorige militaire interventie de medescheppers zijn van het monster van nu? Is er een politicus te vinden die in de afgelopen jaren onvermoeibaar en gepassioneerd heeft gepleit voor het inzetten van werkelijk alle diplomatieke en financiële middelen om het gevaar dat we nu militair bestrijden in te dammen?
Wie zich dit afvraagt, begint te vrezen dat het oorlogsenthousiasme, al is het in een meer verhulde vorm, ook anno 2015 groter is dan we bevroeden.