Op het vliegveld van Paramaribo, vlak na aankomst, had ik de eerste al gezien. Recht boven mijn hoofd kroop hij over het systeemplafond van het toilet. Zijn rug glanzend, zijn voelsprieten trillend, de weerhaken aan zijn poten scherp. Met mijn broek op mijn enkels heb ik een ander hokje opgezocht. De vrouw die in de toiletruimte voor de spiegel stond, merkte niet dat ik achter haar langs schoof.

Gelukkig ben ik daarna niet veel insecten meer tegengekomen. Tot vanavond. Moe maar voldaan van wederom een dag sjouwen, interviewen en afspreken, zat ik met mijn voeten op de stoel tegenover me en speelde ik een spel op mijn telefoon waarbij je een drol van zwemband naar zwemband moet laten springen.

Vanuit mijn ooghoek zag ik hem rennen. Eerst voor me langs, toen richting de deur van mijn appartement. Een kakkerlak ter grootte van een sigaar. Alle Surinaamse relaxtheid die in de afgelopen weken over me heen was gekomen: het trage lopen, het ronde spreken, de warmte van de familiehereniging, het gevoel van thuis: het verdween in het aangezicht van deze horror.

Mijn vier stadia van dronkenschap: slappe lach, hoogmoed, apathie, comaslaap – leken me uitermate geschikt om de angst voor beestjes het hoofd te bieden

Ineens was ik weer die toerist uit 2007; piepend en rennend door de tropen met een roze polaroidcamera om mijn nek en witte bikinistrepen op mijn schouders. Het was mijn eerste keer in de Surinaamse jungle. Toen stond ik grienend voor mijn gehuurde rieten hutje; er was een sprinkhaan ter grootte van een kleine cavia op mijn gezicht beland. Mijn voorzorgsmaatregelen – lange mouwen en broekspijpen, haarelastiekjes eromheen gebonden zodat er niets in zou kruipen - ten spijt. In het holst van de nacht smeekte ik mijn vader om me terug naar de stad te brengen (vier uur met de auto, daarna nog twee uur met de boot) en viel ik bijkans flauw toen hij zei dat ik rustig kon gaan slapen. Dit was een jonkie geweest.

Om een herhaling van 2007 te voorkomen, dronk ik op de eerste avond van mijn junglebezoek in 2011 een fles wodka leeg. Mijn vier stadia van dronkenschap (slappe lach, hoogmoed, apathie, comaslaap) leken me uitermate geschikt om de angst voor beestjes het hoofd te bieden.

Die vloeibare moed werkte averechts: ik moest ’s nachts constant naar de buiten-wc. Via de klamboe vol muskieten en motten, langs de harige spin bij de deur, de sissende torren op de drempel, de klapperende kevers op de trap en de ik-wil-het-niet-eens-weten in het hoge gras. Rond het toilet, het enige hutje met verlichting, was een insectenconventie aan de gang. Stomdronken hurken langs de oever van de woeste rivier, leek me ook geen strak plan. Ik plaste die nacht twee keer in een plastic beker naast mijn bed. De volgende morgen dreef er een kakkerlak in.

De kakkerlak die ik zag wegrennen vanachter mijn telefoon, kroop vanavond uiteindelijk niet mijn appartement in: mijn dappere moeder sloeg hem met een slipper richting de palmbomen aan de overkant van de weg. Ik ben naar binnen geschoten, heb gedoucht, ben vier keer geschrokken van mijn eigen paardenstaart in mijn nek en heb strak onder de dekens dit verhaal geschreven. Morgen trek ik weg uit de stad en ga ik weer de jungle in, om te slapen op de plek waar ik acht jaar geleden huilend in het maanlicht aan mijn vaders mouw heb staan trekken.

In het oerwoud van Suriname, in de kleine, gastvrije dorpen langs de pikzwarte rivier, heeft alles zoveel kleur en geur dat het nep lijkt. Je hebt er stroomversnellingen waar je vanaf kunt glijden alsof het wildwaterbanen zijn. De nachten zijn er zo donker dat je de melkweg kunt zien: paars-roze-groene wolken met sterren zo groot en fel dat je denkt dat ze op je hoofd gaan vallen. Kaaimannen met blinkende gouden oogjes kijken je vanonder de mangroven aan als je langsvaart. Zwermen papegaaien werpen hun schaduw over het oogverblindende groen van het woud. Eeuwenoude bomen hebben stammen zo dik dat je ze met vijf mensen kunt omhelzen. Dorpskinderen komen trots hun met speren gevangen piranha’s tonen.

Het binnenland van Suriname is magisch. Toch zit er voor morgen wodka in de koelbox.

Iemand die ik niet ken in Suriname: Kassaman Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week mijn eerste ontmoeting vanuit Suriname, waar ik de komende weken zit: die met Kassaman. Lees hier mijn vorige ontmoeting terug