Dit zijn de antwoorden op jullie vragen over het babybrein

Marilse Eerkens
Correspondent Kinderomgang

Is de breinschade die je oploopt in je vroege jeugd nog te herstellen? En zou je aan de hand van een hersenscan een leerplan kunnen opstellen voor een kind? Afgelopen week bezocht ik, gewapend met jullie vragen, het hersencongres ‘Abnormaal zo gek nog niet.’ Lees hier de belangrijkste inzichten die ik er opdeed.

‘Wat willen jullie weten over het babybrein?’, vroeg ik jullie een paar weken geleden ter voorbereiding op het hersencongres dat ik zou gaan bezoeken. De oproep leverde bijna een A4’tje aan interessante vragen op. Waarvoor veel dank!

Vorige week was ik op het congres. Gewapend met jullie vragen zat ik in de zaal. Het werd daarmee een bijzondere congreservaring; het voelde als een kinderspeurtocht in het museum. Zou ik met de informatie van de sprekers alle vragen kunnen beantwoorden?

Het korte antwoord: nee. Dat komt doordat veel van jullie vragen behoorlijk specifiek waren. Terecht merkten sommige deskundigen onder jullie op dat we weliswaar al behoorlijk veel kunnen meten in het brein, maar dat er ook nog heel veel is wat we niet weten. Professor Martijn van den Heuvel van het Dutch Connectome Lab vergeleek de huidige stand van zaken in het breinonderzoek met een ouderwetse wereldkaart. Hij klopt nog niet in detail, maar op macroniveau is hij zeer bruikbaar.

Het doen van stellige uitspraken blijft dus gevaarlijk. Maar gelukkig is er wel het nodige te vertellen. In deze update ga ik in een vogelvlucht heen door wat ik gehoord heb en zal ik jullie vragen zoveel mogelijk meenemen. Op een later moment zal ik een aantal specifieke onderwerpen die op het congres aan bod kwamen nog wat verder uitdiepen.

1. Is ‘nature’ of ‘nurture’ belangrijker?

De rode draad van het congres was dat de ervaringen die we opdoen in de eerste levensjaren heel bepalend zijn voor de ontwikkeling van de hersenen. Grofweg kun je stellen dat de genen die je erft bepalen wat de maximale capaciteit is van je brein, maar dat de omgevingsfactoren – zorg en aandacht, voeding en blootstelling aan giftige stoffen en stress - met name in je jonge jeugd maar ook tijdens de zwangerschap, heel bepalend zijn voor de manier waarop de genen zich uitdrukken (‘aan’ of ‘uit’ worden gezet).

Met andere woorden: de omgevingsfactoren bepalen hoe het brein zich ontwikkelt en of de capaciteiten van het brein ten volle worden benut. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen die in de vroege kindertijd veel nare ervaringen hebben gehad – psychische en lichamelijke mishandeling of verwaarlozing, maar ook echtscheidingen of veel verhuizingen – vaker een andere breinstructuur hebben dan mensen die niet of veel minder van dit soort ervaringen hebben gehad. Dat vertelde Barbara Franke, hoogleraar moleculaire psychiatrie aan de Nijmeegse Radbouduniversiteit.

2. Waarom is de ene mens veerkrachtiger dan de ander?

Toch kennen we allemaal wel verhalen van mensen die het niet zo goed hebben gehad in hun vroege kindertijd maar desalniettemin ‘goed terecht’ zijn gekomen. Hoe zit het met deze veerkracht? Waarom gaat het bij de een wel goed en bij de ander niet? Ook dat heeft met de genen te maken, vertelde Barbara Franke. Die genen bepalen namelijk niet alleen de maximale capaciteit van ons brein, ze bepalen ook hoe sterk de ontwikkeling van ons brein Kortom: ze bepalen hoe ontvankelijk jij bent voor goede en slechte zorg.

En als je minder veerkrachtig bent? Hoe erg is dat? Je hebt er weliswaar meer last van als de omstandigheden negatief zijn, zo lijkt het. Daar kom je dan veel sterker uit dan iemand die minder gevoelig is voor omgevingsfactoren.

3. Kunnen psychische aandoeningen worden uitgelokt door slechte zorg?

Het antwoord hierop heeft alles te maken met het bovenstaande. Volgens Franke heeft iedereen wel een paar genetische ‘bouwfoutjes.’ Die foutjes maken je kwetsbaarder voor bepaalde ziekten of psychische aandoeningen. Maar of je die ziekte of aandoening daadwerkelijk ontwikkelt, hangt deels af van het aantal ‘bouwfouten’ (hoe meer, hoe ongunstiger), van de omstandigheden waarin je opgroeit (hoe ongunstiger, hoe meer kwetsbaar) en van de mate waarin je ontvankelijk bent voor die omgevingsfactoren.

Heb je bijvoorbeeld wat ‘bouwfoutjes’ die jou extra gevoelig maken voor een depressie en heb je de pech dat er niet zoveel aandacht voor je was in je baby- en peutertijd, dan is de kans aanzienlijk dat je ook daadwerkelijk depressief wordt. Zeker als je ook nog eens extra gevoelig bent voor de omgevingsfactoren waarin je verkeert. Maar ben je juist minder ontvankelijk voor die omgevingsfactoren, dan gaat het misschien bij jou juist wel net goed en word je niet depressief.

4. Is een niet goed ontwikkeld brein nog te herstellen?

Hoe onomkeerbaar de gevolgen zijn van een mogelijk afwijkende breinstructuur (veroorzaakt door een negatieve omgeving in je vroege jeugd), is nog niet te zeggen. Wel lijkt het mogelijk om een deel van de schade te herstellen door de omstandigheden waarin een kind verder opgroeit te verbeteren. Hoe groot dat herstelvermogen is, is nog niet duidelijk.

Ander hoopgevend nieuws is dat sommige delen van het brein enigszins kunnen compenseren voor schade die het brein elders heeft opgelopen.

5. Zijn vaccinaties schadelijk voor het brein?

Deze vraag leefde niet alleen bij een van jullie, maar ook in de zaal. Franke kon hier geen duidelijk antwoord op geven. Wat ze wel vertelde, is dat het immuunsysteem van invloed is op de ontwikkeling van het brein. Omdat een vaccinatie ingrijpt in het immuunsysteem kon ze zich voorstellen dat een vaccinatie een effect zou kúnnen hebben. Dit is echter nog erg onzeker en er kunnen dus nog geen conclusies aan verbonden worden.

6. Is het zinvol om het brein van kinderen te scannen en op basis daarvan een individueel leerplan voor ze te maken?

Aan deze vraag moest ik denken tijdens het verhaal van Branko van Hulst over het wel of niet bestaan van het adhd-brein. Volgens deze promovendus van UMC Utrecht verschilt het brein van adhd’ers op groepsniveau inderdaad enigszins van mensen die geen adhd hebben. Maar kijk je op individueel niveau, dan kun je op grond van een breinscan heel moeilijk zeggen of iemand wel of geen adhd heeft. Daarvoor zijn de verschillen tussen individuen te groot. Daarbij komt dat het niet duidelijk is of het brein van adhd’ers er (op groepsniveau) anders uitziet omdat ze ‘nou eenmaal geboren zijn’ met adhd of omdat de omgeving een bepaald soort gedrag bij hen heeft ‘getriggerd’ – met alle gevolgen van dien voor hun brein. Waarschijnlijk is ook hier weer sprake van een samenspel van factoren.

Het is volgens Van Hulst een misvatting om te denken: ‘zo ziet het brein eruit en dus moet je die persoon op deze specifieke manier behandelen of dit bepaalde leerplan bieden.’ Je moet breinonderzoek meer zien als een aanvulling op een eventuele diagnose, niet als middel om een diagnose te stellen. Daarvoor zijn de bevindingen niet eenduidig genoeg.

Tot slot: Wat zijn de gevolgen van een postnatale depressie op de ontwikkeling van het kind?

Een moeder met een depressie zal het heel moeilijk vinden om haar baby voldoende aandacht te geven. Bovendien zal het haar meer moeite kosten om zich echt in te leven in haar kind, zo stelde de bioloog en pedagoog Fabienne Naber van de Erasmus Universiteit. Het gevolg hiervan is dat een baby veel minder positieve ervaringen opdoet: iemand die naar hem lacht, positieve woordjes tegen hem zegt en hem koestert. Dat is erg, want dit soort ervaringen zijn heel erg belangrijk, zo stelde Naber. Ze zorgen voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling en maken je daarmee een evenwichtiger persoon met een groter incasseringsvermogen.

Wat je ziet bij baby’s van depressieve moeders is dat ze zich meer gaan richten op negatieve gebeurtenissen dan op positieve. Ze laten ook vaak dezelfde lichamelijke reacties zien als hun depressieve moeder. Hun cortisolwaarden zijn aanhoudend hoger dan bij andere baby’s – dat is een teken van stress – en hun hartslag is verhoogd. Het is dan ook heel belangrijk dat moeders met een postnatale depressie zo snel mogelijk hulp krijgen.

Deze update is geschreven door Marilse Eerkens.