‘Ruik eens.’ De weergoden wenen boven Zeeland en hun tranen slaan kraters in het zand. ‘Ruik nou even meisje.’ Voor mijn neus, bijna ín mijn neus, ligt een scheermes met het beestje er nog in. De schelp ligt in de zanderige hand van een oude man die Nelis zou kunnen heten. Nelis is minstens tachtig jaar oud. Elke dag gaat hij het strand op met zijn hond - ‘die heb ik al sinds mijn elfde jaar!’ - om mooie schelpen te zoeken.

Ik snif en geef hem gelijk: hij had al voorspeld dat dit naar schelp zou ruiken. Nelis is één meter veertig lang en moet zijn arm helemaal uitstrekken om bij mijn neus te komen. Hij is blij dat het weer oktober is. In de zomer stelen de toeristen zijn kustdorp. Elk jaar, vlak voor het hoogseizoen begint, vertrekt hij met zijn vrouw en zijn hond van 69 jaar oud naar Duitsland om daar de warme maanden rustig door te brengen in hun stacaravan. Hij heeft niet altijd zin in mensen.

Nelis gaat helemaal op in de omgeving: zijn baard ziet eruit als opgedroogd zeewier. Hij inhaleert nog eens diep en legt het scheermesje dan terug op het strand. Teder, als een parel op zijden kussen. Hij geeft het ding nog net geen kusje. Wonderhond heeft intussen in de branding gepoept en dat lijkt het sein om te vertrekken. De komende maanden is het strand weer van Nelis, en zo loopt hij er ook overheen. Grote, zware stappen. Als hij al bijna verdwenen is in het helmgras, draait Nelis zich met een dramatisch gebaar om en roept hij naar me. Maar het waait hard en ik hoor niks.