Waarom voeren we eigenlijk oorlog?

Maite Vermeulen
Correspondent Globalisering

Psychologieprofessor Joshua Greene geeft in zijn nieuwste boek de oplossing voor wereldvrede: een gezamenlijke moraal. Criticus Robert Wright maakt gehakt van die theorie, maar erkent het belang van het onderzoek. Want waarom kunnen mensen niet gewoon met elkaar opschieten?

Soms komen vakgebieden op onverwachte wijze samen. Vorige week ontving ik van Correspondent-lid Maarten Hoogslag de tip om een artikel van Robert Wright in The Atlantic te lezen. Hoogslag houdt zich net als ik met conflicten bezig, al zij het op een geheel ander vlak dan ik: hij geeft trainingen agressiehantering in het bedrijfsleven. 

De vraag die het artikel van Wright aankaart, is echter voor ons allebei interessant: waarom ontstaan conflicten tussen mensen?

Het artikel (5000 woorden, ga er even voor zitten) is een uitgebreide kritiek op en analyse van het nieuwe boek van Joshua Greene, psychologieprofessor aan Harvard. De titel van het boek: Moral Tribes: Emotion, Reason and the Gap between Us and Them. The Origins of Good and Evil. 

Greenes antwoord op de vraag waarom conflicten ontstaan is verrassend simpel. Het probleem is volgens hem dat mensen gemaakt zijn om in relatief kleine jagers- en verzamelaarsgroepen te functioneren. Ons brein is dus goed in het verzoenen met mensen die tot dezelfde groep behoren, maar niet goed in het sluiten van compromissen tussen verschillende groepen. In de huidige wereld is dat volgens Greene een probleem: verschillende groepen met verschillende moralen komen constant met elkaar in aanraking. En daardoor ontstaat oorlog. 

Greenes oplossing om wereldvrede te bereiken is dus het ontwikkelen van een gezamenlijke wereldwijde moraal. ‘Een coherente, globale morele filosofie.’ Of, zoals criticus Wright in The Atlantic schrijft, ‘de morele equivalent van Esperanto.’ Voor het gemak stelt Greene zijn eigen moraal voor als goede optie.

Criticus Wright - auteur van het boek The Evolution of God - maakt op zeer onderbouwde wijze gehakt van het boek van Greene. Zo beschrijft hij hoe Amerikanen en jihadisten het roerend eens zijn over sommige morele principes: als je aangevallen wordt, mag je wraak nemen. Ze spreken dus dezelfde morele taal. Waarom ze conflict hebben, zegt Wright, is een ‘koppige en dodelijke vooringenomenheid’ over wie er aan de ontvangende zijde van de vergelding moet staan - over wiens moraal het beste is dus.  

Wright toont ons hoe een complex samenspel van emotie en ratio onze moraal vormen, en hoe conflict daaruit voortkomt. Hij pretendeert geen oplossing voor alle problemen te hebben, zoals Greene dat doet. Want, schrijft Wright, ‘als psychologie ons één ding vertelt, dan is het wel dat we achterdochtig moeten zijn over het gevoel dat de anderen het probleem zijn, en wij niet.’ Zijn analyse biedt een interessante kijk op het ontstaan van conflicten in ons brein.