De grootste theaterschrijver van de Lage Landen houdt van het continent dat hij haat
Schrijver en agent-provocateur Tom Lanoye pakt deze lente uit met drie verpletterende toneelstukken. Een gesprek over theater als een politieke daad, de identiteitscrisis van de sociaal-democratie en het incontinente continent Europa.
Het is een ravage in mijn ziel als ik de zaal verlaat. De crème de la crème van het Vlaamse theater heeft zojuist de sterren van de hemel gespeeld, gezongen en gelamenteerd. Maar hoe enerverend en bij vlagen komisch Revue Ravage ook mocht zijn, het slotakkoord (dat ik op dit moment niet mag prijsgeven, want gaat dat zelf zien!) was goddeloos triest en ontstellend cynisch. Vond ik.
‘Het is een open, ambigu einde,’ zegt schrijver Tom Lanoye de volgende morgen in zijn Antwerpse huis. ‘Het is een spiegel voor je eigen persoonlijkheid. Die van u is duidelijk cynisch.’
Van Lanoye, wiens Ten Oorlog onlangs is uitgeroepen tot het belangwekkendste Nederlandse toneelstuk, worden dit voorjaar drie nieuwe toneelstukken uitgevoerd. Revue Ravage, over een politicus die de macht niet kan loslaten. Gaz, een aangrijpende monoloog van een moeder wier zoon een terroristische aanslag heeft gepleegd. En Koningin Lear, een Shakespearebewerking die speelt in een tijd dat hebzucht en hoogmoed economie en natuur hebben ontwricht en een meervoudige storm aanzwelt.
Correspondent Theater ben ik niet. Toch wilde ik Lanoye graag spreken. Omdat enkele van zijn romans in mijn ogen behoren tot het beste dat de Nederlandse literatuur te bieden heeft. Omdat hij als schrijver in de voetsporen wil treden van zijn en mijn held Hugo Claus, die hij karakteriseert als ‘ agent-provocateur in het maatschappelijke leven.’ Omdat hij op papier en op de planken fascinerende thema’s verkent. Zoals Europa, ‘het incontinente continent’ waar ik mij als correspondent mee bezighoud.
Europa in de uitverkoop
‘Voor mij is Revue Ravage ook echt een stuk over Europa, het geweldige Europa dat ik hoe langer hoe meer aan het haten ben,’ zegt Lanoye in zijn werkkamer. ‘Europa is zijn twee belangrijkste verworvenheden aan het uitverkopen omdat ze niet rendabel zijn. Aan de ene kant de wereld van kunst en cultuur, aan de andere kant het bouwwerk van sociale voorzieningen.’
Joris van Gils, het hoofdpersonage uit Revue Ravage, is een sociaaldemocratisch politicus op leeftijd, van wie iedereen behalve hijzelf vindt dat het tijd is dat hij het veld ruimt. Als de laatste der Mohikanen verzet hij zich tegen die uitverkoop: ‘Al de dingen die vroeger zo deugddoend waren, en zo deugdelijk? Ze zijn stuk voor stuk wegbezuinigd, kapotgerationaliseerd, naar de kloten geherstructureerd,’ briest hij. ‘Nog dagelijks worden ze weggelachen door dikbetaalde spindoctors van partijen die naar de pijpen dansen van renteniers en bonusbankiers.’
We zijn bedreigd door de multiculturaliteit, we gaan zelfs de Sinterklaastraditie verliezen
Maar, het lijkt de realiteit wel, zijn daden steken bleekjes af tegen zijn woorden. Als zijn kroonjuweel ziet hij ‘de eerste aanzet tot een echte vermogenswinstbelasting.’ Zijn minnares en partijgenoot bespot zijn blijdschap over een dode mus, een eerste aanzet tot een vermogenswinstbelasting. En zijn vrouw constateert wrang dat je in de politiek begint als idealist en eindigt als overlevingskunstenaar.
Een van de inspiratiebronnen voor Revue Ravage is het boek Het land is moe, de elegie van Tony Judt over de ongetemperde jacht op materieel eigenbelang en het verlies van het geloof in de idealen van gelijkheid en solidariteit.
‘De vermarkting van alles wordt voorgesteld als een natuurwet,’ zegt Lanoye. ‘Dankzij de sociaal- en christendemocratie hebben mensen het veel beter gekregen. Ze zijn de verworvenheden als vanzelfsprekend gaan beschouwen en willen die nu beschermen tegen anderen die van buiten komen. Vandaar dat de discussie over identiteit heel erg aanslaat. We zijn bedreigd door de multiculturaliteit, we gaan zelfs de Sinterklaastraditie verliezen. In een globaliserende economie zijn dat soort discussies veilige aanlegplaatsen voor het gemoed en het intellect.’
De vermoeide sociaal-democratie
Terwijl de oude Van Gils zijn vermoeide retoriek herhaalt, staat zoon Sven te trappelen hem van de troon te stoten. Hij roept dat het socialisme een ‘nieuwe taal’ nodig heeft. Wat die dan inhoudt, blijft een raadsel. Hij is een meester in de meeslepende toespraken waarbij je je achteraf afvraagt wat hij in godsnaam heeft gezegd.
‘Hij heeft het al lang opgegeven iets te melden te moeten hebben,’ becommentarieert Lanoye zijn personage.
Een week voor de trieste dood van Steve Stevaert verbindt Lanoye het optreden van zijn personage aan de erfenis van de ooit zo populaire Belgische socialist. ‘Hij kwam met allerlei tegeltjeswijsheden waarmee je kon scoren, maar waarmee je ook het fundament weggroef. Zoals: ‘Het socialisme moet gezellig zijn.’ Je komt hoe langer hoe meer uit op slogans en marketingtrucs. Het grote probleem is dat de ideologie uit de politiek is weggesijpeld.’
Steve Stevaert kwam met allerlei tegeltjeswijsheden waarmee je kon scoren, maar waarmee je ook het fundament weggroef
Op de dag na de zelfmoord van Stevaert schreef De Standaard over zijn verkiezingsoverwinning in 2003: ‘In een tijd waarin ideologische breuklijnen vervaagden, kregen charisma en aardigheid een doorslaggevende rol.’
De ideologische verlorenheid treft alle partijen, zegt Lanoye. ‘Maar het bijzondere bij een sociaaldemocratische partij is dat er een groot spanningsveld bestaat tussen de collectieve idealen en de noodzaak van een leider. Hoe sluit je uit dat persoonlijke ambities niet uitlopen op privileges, misbruik en manipulaties? Je hebt geen maatschappij zonder het delegeren van macht, geen machtsuitoefening zonder mogelijk machtsmisbruik. Bij een sociaaldemocratische partij moet je zeker in deze tijd een goede voorman hebben die goed kan debatteren, die een zaal kan toespreken, maar die tegelijkertijd heel erg beoordeeld wordt op wat zijn bijdrage aan de gemeenschap is.’
De gave van het woord heeft Lanoye zelf ook. Hij citeert de Waalse politica Laurette Onkelinx: ‘Je parle a l’Italienne.’ Net als haar, werpt de schrijver bij het spreken zijn armen, handen en achter een bril met rood montuur gestoken ogen in de strijd. ‘Onderbreek me,’ sommeert hij. ‘Ik vind het heerlijk te babbelen.’
De tragiek van Samsom
Net als het literaire bedrijf is het politieke spel een vorm van theater, zegt Lanoye. ‘Macht is altijd geënsceneerd. Toen Diederik Samsom opeens op het toneel kwam, klopte alles. Zijn lichaamsstaal, zijn vibe. Maar zijn speech na zijn verkiezingsnederlaag vond ik echt om te wenen. Je zag iemand die leed, die maar niet kon begrijpen wat er was gebeurd, die zelf wanhopig bleef geloven.’
Samsom is, vindt de Vlaamse schrijver, ‘een ongeloofijk tragische figuur. Je voelt dat hij op een hysterische wijze vasthaakt aan het idee dat het uiteindelijk wel goed zal komen. Hij volgt helemaal de retorische lijn van de liberalen, gaat helemaal mee in de nepretoriek van snoeien om te groeien. Na drie nederlagen blijft hij nog meestapppen in een ideologie en retoriek die ver ligt van waar hij is vertrokken. Er is niets oneerbaars aan proberen en verliezen. Maar op een gegeven moment moet je toegeven: dit is afgestraft. Hij misbruikt de taal, de retoriek, om te blijven zeggen: er is niets aan de hand. Dan moet je niet verschieten als mensen heel cynisch worden en niet meer gaan stemmen.’
Er is niets oneerbaars aan proberen en verliezen. Maar op een gegeven moment moet je toegeven: dit is afgestraft
De figuur die in Revue Ravage de oude verworvenheden van de sociaaldemocratie inhoudelijk nog het best verdedigt - de oude partijtijger Guido Van Brouckhoven - is een weinig charismatisch, Melkert-achtig mens.
Al is het hakkelend, Van Brouckhoven bezingt het Rijnlandmodel, waarin de staat zorgt voor een sterke sociale zekerheid, en het bedrijfsleven het maatschappelijke belang en niet de aandeelhouders dient. Ook steekt hij de loftrompet over de Europese Unie die sociale vrede heeft weten te bouwen op de ruïnes van een verwoestende oorlog.
Het incontinente continent
‘Ik ben een groot voorstander van een echt Verenigd Europa,’ zegt Lanoye daarover. ‘Ik snap niet hoe Nederland zo af heeft kunnen glijden naar een Europa-hatende natie. Dan is Nederland zijn eigen groei vergeten. De provinciën die moesten gaan samenwerken. Als je Zeeuws-Vlamingen, Tukkers, Friezen en Amsterdammers kunt overtuigen dat ze eenzelfde identiteit hebben, moet dat toch ooit ook met de Europeanen lukken.’
Toch bespot hij Europa zelf in zijn werk continu. In zijn romans heet het keer op keer het ‘versleten continent.’
In een van zijn indrukwekkendste romans, Het derde huwelijk (2006), heeft hij een nog venijnigere aanduiding. Als de hoofdpersoon Maarten Seebregs in het bejaardentehuis op bezoek is bij zijn vader denkt hij: ‘Nu resideert hij hier, proper gewassen, in het walhalla van het goed verzorgde uitdoven. Het Eindstation van Pierlala. De toekomst van Europa in een notendop: het incontinente continent.’
Lanoyes jongste roman Gelukkige slaven (2013) speelt zich bijna helemaal buiten Europa af. Een Zuid-Afrikaan zegt in China tegen een Belg: ‘Denk je werkelijk dat jullie dit nog kunnen tegenhouden? Deze aantallen? Deze energie? Dit geweld?’
‘Het antwoord is nee,’ zegt Lanoye. ‘Zeker niet als we de twee steunberen [de cultuur en het sociale stelsel, TV] van Europa uitventen. Dan worden we wingewesten van het internationale bedrijfsleven.’
Gelukkige slaven is zoals zoveel werk van Lanoye kolderiek en razendsnel én diep tragisch. Een vrolijk mensbeeld spreekt er bepaald niet uit. Iedereen strijdt voor zichzelf, empathie flakkert hoogstens even op. ‘Er is geen punt,’ observeert een van de hoofdpersonages. ‘Er is alleen terreur, iemand die daaronder lijdt, en iemand die ervan geniet. Verder niets.’
Mijn nekharen gaan altijd overeind staan als ik cynisch wordt genoemd
‘Moet ik daar als schrijver in een voetnoot bij zetten: ik ben het er niet mee eens?’ reageert Lanoye lichtjes geagiteerd. ‘Mijn nekharen gaan altijd overeind staan als ik cynisch wordt genoemd. Gelukkige slaven is net als Revue Ravage een grote klaagzang.’
En wie iets aanklaagt, wil iets veranderen, heeft idealen en is niet cynisch, wil hij maar zeggen.
Aanklagen is bovendien iets heel Europees, oordeelt de schrijver. ‘ De ondergang van het avondland. Die zelfkritiek vind ik juist geweldig, die heeft ons juist grootgemaakt. Alleen als je heel rijk bent in geest en kapitaal kan je het permitteren om zo te genieten van de pijn dat het allemaal zal verdwijnen. Vroeger zei men dat vol decadentie en genot. Alleen beginnen we nu te denken: o my god, het is waar, we zijn echt gedoemd. In de xenofobe vorm wordt het: Europa gaat ten onder aan zijn zwakte.’
Racisme is relatief?
Zijn we xenofoob en racistisch? Bij de zuiderburen is het een verhit debat. De dag voor het interview is Lanoyes man opgepakt bij een betoging tegen de uitspraken van Bart De Wever. De voorman van de Nieuw-Vlaams Alliantie (N-VA) had op televisie racisme relatief genoemd en gezegd dat het ook voortkomt uit negatieve ervaringen met migranten.
‘Een nationalist die zegt dat alle ismen relatief zijn,’ spot Lanoye. ‘Wie durft hier in deze wijk [hij woont in de joodse wijk van Antwerpen, TV] komen zeggen dat antisemitisme relatief is? Het is een totaal zinloze uitspraak, die retorisch briljant is omdat de toeschouwers iets anders horen. De subtekst is: ik legitimeer jullie racisme. En dan neemt hij één bevolkingsgroep – de Berbers – eruit. Een besloten gemeenschap. Moeilijk doordringbaar. Je kan al dat ook toepassen op de orthodox-Joodse gemeenschap. Waarom die twee maten? Het is doelbewust stigmatiseren.’
Met welk doel dan? Lanoye wijst erop dat Vlaanderens grootste partij nu ze in de nationale regering zit voor het eerst onder vuur is komen te liggen. ‘Het wordt steeds duidelijker dat ze rijden voor de rijken. Daar verliezen ze stemmen door. Hij overschreeuwt dat door op deze manier het electoraat van het Vlaams Belang aan zich te binden. Hoe meer stemmen ze verliezen, hoe meer ze gaan opschuiven in retoriek. En retoriek heeft zijn eigen dynamiek. Het is zoals Harry Mulisch ooit over Gerard Reve zei: de corpsbal wordt op een zeker moment de man met de grote bek die hij speelt. We moeten zien wat over een aantal jaren de fall out is van dit soort uitspraken.’
Theater als politieke daad
De inleider citeerde voorafgaand aan de opvoering van Revue Ravage in Brussel een theatercriticus die lang geleden zei dat hij toneel wilde ‘dat storend werkt, dat een politieke daad is, dat agressief is, dat me waanzinnig aan het huilen maakt, dat me uitzinnig aan het lachen brengt, dat adembenemend reëel is, dat me ondersteboven gooit, dat me de keel dichtknijpt, dat me niet met rust laat, dat me gelukkig maakt, dat schijt heeft aan academische ethica, esthetica, fonetica en logica, dat zijn eigen logos is, dat persoonlijk en exemplarisch is. Dat de waarheid is. En de waarheid ligt NIET in het midden.’
Zoiets wilde hij scheppen, erkent Lanoye. ‘Zelfs als je alleen maar iets moois maakt zonder je te hoeven verantwoorden, is dat in deze tijd al een politieke daad. Maar ik zou ontgoocheld zijn als dat het enige bleef. Toneel voor mij is tragedie, zelfs als er komische kanten bij komen. Komedie is ook maar een hysterische vorm van ernst. En elke tragedie is een tragikomedie. Ze toont een dilemma, de verscheurdheid, de moeilijkheid om te kiezen.’
Toneel voor mij is tragedie, zelfs als er komische kanten bij komen. Komedie is ook maar een hysterische vorm van ernst
De oertekst van de tragedie is in de ogen van Lanoye Antigone. ‘Een jonge vrouw zegt: ik wil mijn broer begraven, volgens de wetten van het bloed, de familie en de liefde. Maar ook Creon, de vader, heeft een logica. De pragmatische logica van de gemeenschap, van recht en orde. Als je dat goed speelt, moet je als toeschouwer tussen die twee kiezen. Net zoals je op het einde van mijn stuk moet kiezen: is het cynisch of tragisch? Alleen maar varieté, of een klaagzang? Op het einde moet de toeschouwer voldoende geëmancipeerd zijn om zelf zijn oordeel te vormen.’
Wie nog wil gaan kijken, stoppe nu met lezen. Want die uitdaging - vorm zelf een oordeel - kan ook ik niet laten liggen.
In het slotakkoord van het stuk ensceneert Joris van Gils, die ongeneeslijk ziek is, op een verkiezingscongres een aanslag op zijn leven. Om uit zijn lijden te worden verlost. In de hoop dat zijn tragische dood de kiezer zal bewegen opnieuw op zijn partij te stemmen en dat zijn laatste daad de kwakkelende sociaal-democratie opnieuw zal opstoten in de vaart der volkeren.
Maar niet hij, zijn zoon sneuvelt. De grootste cynicus zal menen: de vader heeft het zo gepland. Een weekhartiger mens denkt: het is een tragische vergissing. Hoe het ook zij, de socialistische partij stijgt plotsklaps enorm in de populariteitspolls. En iedereen smeekt Joris nog eenmaal de lijst aan te voeren.
Hij doet het. En verzwijgt dat hij het kwade genius achter de aanslag is, waarvan zijn eigen vlees en bloed het slachtoffer werd. Nogal cynisch, vind ik, dat hij de waarheid niet openbaart en zich opnieuw op de troon laat hijsen.
‘Voor mij niet,’ zegt Lanoye. ‘Voor mij is het de zuivere catharsis. Voor mij houdt het verband met de generaal bij jullie die een persconferentie moest geven vlak nadat zijn zoon in Afghanistan was omgekomen. Hij zei: nu moeten we zeker doorgaan. Anders is het offer voor niets geweest.’