Een overheid die ouders opvoedt, is dat een goed idee?

Marilse Eerkens
Correspondent Kinderomgang
Foto: Hollandse Hoogte

We weten steeds meer over de ontwikkeling van kinderen. En dus kunnen we ook steeds meer doen om deze ontwikkeling op een gunstige manier te beïnvloeden. Maar hoe ver mag een overheid daarin gaan?

‘Komt de minister nu ook al in de slaapkamer?’ vroegen columnisten en politici zich geërgerd af toen minister van Jeugd & Gezin André Rouvoet (ChristenUnie) in 2008 met zijn naar buiten kwam. Aanleiding voor de ophef was de opmerking van de minister dat vrouwen beter geïnformeerd zouden moeten worden over hun vruchtbaarheid.

Onderzoek had aangetoond dat de Nederlandse vrouw gemiddeld 0,6 kind minder krijgt dan ze eigenlijk zou willen. Dit doordat vrouwen te lang wachten met het krijgen van hun eerste kind (de gemiddelde leeftijd is 29,4; bij hoogopgeleiden 34). Volgens gynaecologen houden ze er onvoldoende rekening mee dat hun vruchtbaarheid na hun dertigste vrij snel afneemt - en de kans op miskramen zo vrij snel toeneemt.

Mag de overheid ons gedrag veranderen?

Overheidsbemoeienis ligt gevoelig, vooral als het kinderen betreft. Woorden als ‘staatsopvoeding’ en ‘betutteling’ vallen al snel. Tegelijkertijd neemt de kennis over de ontwikkeling van kinderen enorm toe: dat de zorg en aandacht die je krijgt in je eerste levensjaren héél bepalend is voor je verdere sociale en cognitieve ontwikkeling. Als je veel alcohol drinkt voor je eenentwintigste, kan dat de Van verslavingen die je hebt ontwikkeld als tiener kun je véél dan van verslavingen die je later ontwikkelt. Echtscheidingen zijn – zeker als ouders met slaande ruzie uit elkaar gaan - nog dan we al dachten. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Gezondheid moet weer iets van de Nederlander zelf worden

‘In hoeverre moet de overheid mensen helpen om zichzelf te helpen?’ Die vraag stelde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dan ook in het recent uitgekomen rapport Op dit moment, zo constateert de WRR, is de overheid geneigd zich steeds minder met burgers te bemoeien. Ze legt veel nadruk op eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van burgers.

Als ouders bijvoorbeeld niet willen dat hun kinderen snoep en frisdrank uit de automaat op school trekken omdat ze anders te dik worden, moeten ze dat probleem zelf aanpakken. ‘Een goede gezondheid begint bij jezelf,’ zo schrijft Edith Schippers, minister van Volksgezondheid (VVD). ‘De overheid en professionals kunnen niet voor alle problemen een oplossing bieden. Daarvoor hebben we de financiële menskracht niet, maar belangrijker is dat we het ook niet willen. [...] Gezondheid moet weer iets van de Nederlander zelf worden.’

Het probleem is: mensen zijn geen rationele beslissers

Maar, stelt de WRR: dat burgers altijd in staat zijn om de keuze te maken die voor hen het beste is, is een naïef uitgangspunt dat ons uiteindelijk duur kan komen te staan. Mensen zijn helemaal niet zulke rationele beslissers.

  • We wegen verlies bijvoorbeeld zwaarder dan winst. Als je tegen iemand zegt dat een bepaalde medische ingreep in 30 procent van de gevallen fout gaat, is men minder geneigd hiertoe over te gaan dan wanneer je zegt dat het in 70 procent van de gevallen goed gaat.
  • We zijn erg geneigd om directe voordelen zwaarder te wegen dan langetermijnvoordelen. Dus liever dat goedkopere kinderdagverblijf om de hoek, dan die heel goede (dure) crèche waarvoor je moet omfietsen.
  • We trekken ons veel aan van wat andere mensen doen. We zullen bijvoorbeeld eerder geneigd zijn de verwarming lager te zetten als we horen dat mensen in onze buurt dat ook doen, dan wanneer ons wordt verteld dat het beter is voor het milieu.
  • We laten ons gedrag erg beïnvloeden door omgevingsfactoren: die roze koeken in de schoolkantine die je doen beslissen toch niet die appel te kiezen, arbeidsomstandigheden of beperkte kinderopvangregelingen die je doen besluiten toch nog maar even niet zwanger te worden, terwijl je weet dat dit medisch gezien verstandiger is.
  • Daar komt bij dat we onszelf vaak niet goed informeren. Heel begrijpelijk, want we moeten zóveel beslissingen nemen dat we niet alles tot het bot kunnen uitzoeken. ‘Goed geïnformeerd en weloverwogen beslissingen nemen kan zeer vermoeiend zijn,’ aldus de WRR die hier literatuuronderzoek naar deed. Bovendien denken we al snel dat we het goed genoeg weten.

De grens tussen betutteling en verwaarlozing

Terug naar de hoofdvraag. De WRR vindt namelijk wel dat de overheid meer rekening zou moeten houden met het feit dat mensen niet zulke goede beslissingen nemen. Zij pleiten ervoor dat gedragswetenschappers voortaan standaard worden betrokken bij het ontwikkelen van nieuwe beleidsmaatregelen. De vraag is dan: hoever kun je daarin gaan?

De meeste Nederlanders vinden dat ‘ook wanneer leefstijlbeïnvloeding tot gezondheidswinst leidt, [...] deze alleen onder bepaalde voorwaarden acceptabel [is], zo vorig jaar.

Wat voorbeelden. De meeste mensen accepteren overheidsingrijpen als gedrag derden schaadt. Vandaar dat er niet meer gerookt mag worden in cafés. Ook vinden veel mensen dat je iets mag doen aan omgevingsfactoren die een ongezonde leefstijl stimuleren. Neem een verbod op alcohol voor kinderen onder de achttien jaar, maar ook een goede informatiefolder.

Tot slot vinden de meeste mensen dat de overheid gedrag mag beïnvloeden ‘als de autonomie of vrijheid niet al te sterk wordt bedreigd.’ Populair is het stimuleren van bepaald gedrag waarbij je mensen wel de kans biedt zich eraan te onttrekken. Denk aan een regel waarbij iedereen donor is, tenzij je aangeeft dat niet te willen zijn. Of aan een schoolkantine waarbij de bananen en de gezonde broodjes vooraan liggen en de marsen verstopt.

Trek je deze bevindingen door naar de vraag in hoeverre de overheid zich mag bemoeien met ouders, dan komt het erop neer dat de meeste mensen vinden dat de overheid - via ‘ ,’ regels of meer en toegankelijke informatie - ouders best mag bijsturen om hun kinderen op een lichamelijk en geestelijk gezonde manier te laten opgroeien. Een ‘slechte’ opvoeding en verzorging, schaadt immers ‘derden’ – hun kinderen en op den duur de samenleving.

Omarm de ouder-kindrelatie

Wat doet de overheid in de praktijk op dit vlak? Wat vinden (aanstaande) ouders daarvan? En vooral: wat kan er beter?

Overheidsbemoeienis begint op het consultatiebureau. Maar juist daar is de informatieverstrekking en dus betrokkenheid heel beperkt. In een schreef ik al dat ouders bijna niets te horen krijgen over de belangrijke ontwikkeling die hun kind doormaakt in de eerste levensmaanden en wat zij kunnen doen om die te bevorderen. Het zogenoemde Groeiboek dat nieuwe ouders meekrijgen, richt zich vooral op lichamelijk ontwikkeling – kruipen, lopen, ziekte, gezondheid, voeding.

Bovendien wordt het consultatiebureau niet zozeer gezien als een plek waar je informatie krijgt en vragen kunt stellen, maar als een plek waar je wordt gescreend. ‘Met de meetlat van gemiddelden wordt daar het brede spectrum dat kinderen met elkaar vormen, onderverdeeld in normaal en afwijkend,’ schreef een van jullie onder waarin ik schreef dat ik de grenzen van ouderbemoeienis wilde onderzoeken.

Iemand anders maakte zich zorgen over het sinds enkele jaren ingevoerde elektronische kinddossier, waarin het consultatiebureau (en later de Jeugdgezondheidsinstellingen voor oudere kinderen) dergelijke ‘afwijkingen’ bijhouden. Klopt de informatie die daar in staat wel, zo vroeg hij zich af? Is de ‘afwijking’ ook daadwerkelijk een afwijking? Worden hier wel de juiste conclusies getrokken? Zo nee, wat heeft dat dan voor een gevolgen voor een kind?

Ouders voelen zich erg beoordeeld op het consultatiebureau en te weinig gehoord. Dat zegt ook die jeugdartsen en verpleegkundigen ‘De ouder-kindrelatie wordt in onze samenleving niet omarmd,’ vindt Kuipers. ‘Het wordt eerder ontmoedigd.’

Kijk maar naar de slechte verlofregelingen voor ouders (en vaders in het bijzonder) en de matige kwaliteit van de crèches. Er wordt volledig gefocust op het kind en niet op de context waarin het kind zich moet ontwikkelen. Niemand vraagt de ouders of het wel goed met ze gaat. Renée Frissen dat hier op De Correspondent onlangs heel mooi: ‘Hoe zichtbaarder mijn zwangere buik, hoe meer ik als persoon op de achtergrond lijk te raken.’

Hoe moet het dan wel?

In zijn boek Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding signaleert hoogleraar maatschappelijke opvoedingsvraagstukken Micha de Winter iets soortgelijks. Hij hekelt in zijn boek het feit dat de opvoedondersteuning in Nederland zich beperkt tot het herkennen en verhelpen van problemen. Steun aan ouders bestaat uit het vertellen wat er niet goed gaat.

Uit onderzoek blijkt dat opvoedondersteuning veel efficiënter is als je praat over wat je wél wilt bereiken en ouders informeert over hoe je dat kunt aanpakken. De Winter pleit voor een ‘voorlichtende en op dialoog gerichte benadering waarbij met ouders op zakelijke wijze wordt besproken welke specifieke eisen het leven in een democratische rechtsstaat aan kinderen (en dus aan ouders) stelt.’

In de praktijk zal dat neerkomen op een opvoedcursus - aangeboden op het consultatiebureau - waarin de wordt aangeleerd. Dat behoort volgens hem tot de basis die je ouders moet meegeven.

En daar knelt het. Als je ouders beschouwt als potentiële probleemouders, zullen ze de overheidsbemoeienis – terecht - als betuttelend ervaren. Zie je ouders als mensen die van goede wil zijn maar het ook niet altijd weten, en ondersteun je ze in hun mogelijkheden om het opvoeden van hun kinderen zo goed mogelijk te doen – goede informatie, goede verlofregelingen en arbeidsomstandigheden, opvoedhulp die verder gaat dan wat protocollaire informatie en een omgeving die hun kinderen minder richting roze koeken en alcohol ‘nudget’ - dan zouden ze daar wel eens heel blij mee kunnen zijn. En, het zou wel eens heel wat problemen kunnen voorkomen. Dan zijn we nog mijlenver verwijderd van een staatsopvoeding.

Dit verhaal is geschreven door Marilse Eerkens.