Ze knijpt plagerig in zijn biceps en laat hem grijnzend achter, haar winkelwagen in zijn handen. Hij mag die euro hebben; hoeft ze dat eind niet terug te lopen. Ze strijkt een lok achter haar oor en schrijdt naar haar auto, die ze niet op het parkeerterrein maar half óp de doorgaande weg heeft gezet. De kont van haar witte Mercedes steekt zo ver uit dat bestuurders moeten uitwijken.

Haar auto was niet op slot toen ze in de winkel was; de ramen stonden nog open. Toen mijn neef haar daarop wees, kreeg hij een overtuigend: ‘En wie gaat van mij stelen?’ van haar terug.

En ook nu zij en haar Benz een opstopping veroorzaken door over beide weghelften te willen keren, lijkt mijn tante onaantastbaar. Niemand klaagt of toetert. Wel zijn er opgestoken handen en glimlachende mensen die uit hun autoraam gaan hangen om te vragen hoe het met haar gaat.

‘Moesje had twee zoons, acht dochters, een aap aan een ketting en een raaf die tikkertje speelde.’

Tante Arlette is tweeëntachtig. Het stuur van de Benz is te groot voor haar frêle handen; ze pakt vijf keer over om een flauwe bocht te maken. De moedervlekken op haar wangen lijken te zwaar voor haar papieren huid om te dragen.

Volgens mijn neef, die me vandaag heeft meegenomen om haar te ontmoeten, is tante Arlette waarschijnlijk een nichtje van mijn overgrootmoeder Moesje. Als Moesje in de buurt was, rookte mijn opa verplicht sigaren omdat ze de as ervan pruimde, vermengd met zware shag. Ze had twee zoons, acht dochters, een aap aan een ketting en een raaf die tikkertje speelde. Ook was er een militair die elke dag even bij Moesje kwam huilen.

Ik heb Moesje nooit gekend: ze stierf jaren voordat ik geboren werd. Maar tante Arlette heeft trekken die ik wel van mijn oma en oudtantes ken: ze kuiert in haar pyjama over haar erf, weet een hysterische hond tot stilte te manen met slechts een opgestoken pink, maakt haar grappen zo monotoon mogelijk, plaagt me eerst met mijn grote billen en moedigt me vervolgens aan nog een bord eten op te scheppen. Zoals mijn oma kon verzuchten: ‘Die heupen van je. Veel te groot. Mooi hoor.’

We blijven een dag bij tante Arlette. In Frans-Guyana, buurland van Suriname, waar ze woont in een oranje huis achter haar bakkerij. Als ze ons eind van de middag uitzwaait, voelt het alsof ik bij mijn oma op bezoek ben geweest.

Hoe tante Arlette precies familie is, wordt steeds onduidelijker. Ik ga te rade bij de oudste tante van allemaal: tante Ine (93), een zus van mijn oma. Die zit te roken in haar schommelstoel en schudt haar hoofd. ‘Nee, Arlette is geen familie. Gewoon een vriendin.’ Tante Ine wenkt me. ‘Kom hier, dikkie.’ Ze knijpt in mijn bil. ‘Een echte Surinaamse Laat me een broodje voor je maken.’

Iemand die ik niet ken in Suriname: Kenny Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week mijn derde ontmoeting vanuit Suriname, waar ik de komende weken zit. Lees hier het stuk terug Iemand die ik niet ken in Suriname: Kakkerlak Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week mijn tweede ontmoeting vanuit Suriname, waar ik de komende weken zit: die met Kakkerlak. Lees het stuk hier terug Iemand die ik niet ken in Suriname: Kassaman Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week mijn eerste ontmoeting vanuit Suriname, waar ik de komende weken zit: die met Kassaman. Lees hier mijn vorige ontmoeting terug