Deze data laten zien hoe de econoom de machtigste wetenschapper werd
Als er één wetenschapper is die de wereld regeert, dan is het de econoom wel. Tegenwoordig wordt hij vaker aangehaald in Kamerstukken dan filosofen, historici en sociologen bij elkaar. Zelf ziet de econoom zich graag als neutrale en onafhankelijke expert. Maar is hij dat ook?
Het was de zomer van 1930, middenin de Grote Depressie, toen de beroemde econoom John Maynard Keynes vooruitkeek naar onze tijd. Hij droomde van een wereld die rijker zou zijn dan ooit en waar mensen nog maar drie uur per dag hoefden te werken. Het zou een wereld worden waar dominees en priesters, wijsgeren en kunstenaars het hoogste woord zouden voeren, en waar de rol van economen zou zijn uitgespeeld.
‘Als het economen zou lukken om zichzelf te zien als nederige maar competente mensen,’ schreef Keynes, ‘dan zou dat prachtig zijn!’
Vijfentachtig jaar later blijkt dat de geschiedenis een andere afslag heeft genomen. Economen zijn tegenwoordig veel invloedrijker dan in de jaren dertig. Indertijd lieten politici en ambtenaren zich vooral adviseren door historici en sociologen. Ook journalisten gaven nog de voorkeur aan de expertise van geschiedwetenschappers.
Maar dat was toen. Vandaag de dag worden economen vaker aangehaald in Kamerstukken dan sociologen, antropologen, historici en filosofen bij elkaar. Vooral sinds de jaren tachtig is er sprake van een enorme opmars van economen.
Of neem de nationale dagbladen. Het archief gaat in dit geval iets minder ver terug, maar het beeld is hetzelfde: de economen laten hun collega’s uit de andere sociale wetenschappen ver achter zich. Vooral sinds de uitbraak van de financiële crisis in 2008 doen ze het goed.
De opmars van de rekenmeesters
Het maatschappelijke debat wordt tegenwoordig zo gedomineerd door euro’s en procenten, dat het eenvoudig is om te vergeten dat vroeger vrijwel nooit over ‘de economie’ werd gesproken. In de jaren twintig en dertig kwam het woord ‘economie’ nauwelijks voor in parlementaire stukken. Als het werd gebruikt, ging het meestal over iets anders (‘de economie der wet’ bijvoorbeeld). Of neem het begrip ‘economische groei:’ tussen 1920 en 1949 komen we het in het Nederlandse parlementaire archief slechts vijf keer tegen. En toen Keynes zijn vooruitblik op onze tijd schreef, was het bruto binnenlands product (bbp) nog niet eens uitgevonden.
In slechts een paar decennia zou dit allemaal veranderen. Na de Tweede Wereldoorlog begon de economische wetenschap aan haar triomftocht. Zo werd in 1945 het Centraal Planbureau opgericht. Aan het hoofd stond de socialist Jan Tinbergen, een leerling van Keynes die (in tegenstelling tot zijn leermeester) geloofde dat de economie kon worden gevat in wiskundige modellen.
Aanvankelijk kreeg Tinbergens instituut moeilijk voet aan de grond in Den Haag. Menig katholieke minister moest niets hebben van centrale planning (dat deden ze toch in de Sovjet-Unie?). Maar uiteindelijk bleek de belofte van het Centraal Planbureau - een instituut dat de toekomst zei te voorspellen - onweerstaanbaar. In de loop van de jaren zestig ontwikkelde het CPB zich tot een ‘neutrale’ scheidsrechter die beleidsvoorstellen ‘doorrekende’.
Inmiddels worden de Haagse rekenmeesters twee keer zo vaak aangehaald in Kamerstukken als in de jaren vijftig. In Nederland speelt nog mee dat ook de verkiezingsprogramma’s worden doorgerekend door het Centraal Planbureau; zo was het verkiezingsjaar 2012 het voorlopige hoogtepunt voor de nazaten van Tinbergen.
De econoom als loodgieter
John Maynard Keynes zat er, kortom, helemaal naast.
Anno 2015 wordt de wereld niet geregeerd door dominees en priesters, wijsgeren en kunstenaars, maar door bedrijfs- en arbeidseconomen, macro- en micro-economen, financiële en fiscale economen. En dus wordt het tijd om een cruciale vraag te stellen: wat is eigenlijk een goede econoom?
Vraag het de beste man zelf (het is meestal een man) en je zult doorgaans dit antwoord krijgen: een goede econoom is een neutrale, onafhankelijke wetenschapper die zijn expertise inzet om verschillende beleidsvoorstellen te beoordelen. ‘De econoom dient zich bezig te houden met de vraag hoe je politieke doelen tegen de laagste maatschappelijke kosten realiseert,’ zegt bijvoorbeeld de Rotterdamse econoom Bas Jacobs. ‘Dat is een efficiëntievraagstuk.’
Volgens Jacobs zijn economen een soort loodgieters. Ze leveren oplossingen voor problemen. Ze gaan over de feiten, niet over de meningen. Ze zijn links noch rechts. En je kunt het eigenlijk niet met ze oneens zijn - tenzij je met nieuw wetenschappelijk bewijs komt natuurlijk.
Het klinkt allemaal best plausibel. Toch is er een probleem: het is niet helemaal duidelijk wat economische ‘expertise’ tegenwoordig inhoudt. De economische wetenschap wankelt namelijk - en niet zo’n beetje ook. In de tijd van Tinbergen geloofden economen nog dat ze de werkelijkheid konden vatten in sommen en modellen. Ze zouden de toekomst kunnen voorspellen en uitrekenen welk beleid het verstandigste zou zijn.
Maar van dit optimisme is weinig meer over. Sinds de financiële crisis blijkt menig model rijp voor de prullenbak. De bravoure van de generatie Tinbergen heeft plaatsgemaakt voor een ‘tamelijk agnostische houding onder wetenschappers,’ schrijft de econoom en historicus Jan Luijten van Zanden. Economen hebben zich ‘er min of meer bij neergelegd dat de toekomst in wezen onkenbaar is.’
Coen Teulings, voormalig directeur van het Centraal Planbureau, wond er dan ook geen doekjes om na de uitbraak van de crisis: ‘Wij zijn slecht in voorspellen.’ De economie in kaart brengen is net zoiets als het weer voorspellen, zei Teulings tegen Vrij Nederland. ‘Het weer lukt nog wel voor een paar dagen, daarna wordt het heel moeilijk. Wij voorspellen voor een half jaar vooruit met redelijke zekerheid, daarna wordt het snel onzekerder.’
Maar het bizarre is: ondertussen rekent het Centraal Planbureau gewoon nog verkiezingsprogramma’s door tot het jaar 2040, of soms zelfs 2070. En politieke partijen stemmen hun ideeën af op de modellen van het planbureau. Als een voorstel het niet goed doet in hun rekenmachine, dan wordt het al snel geschrapt.
De publicatie van de CPB-doorrekeningen kan altijd op een storm van media-aandacht rekenen. Juist in tijden van economische onzekerheid, groeit de behoefte aan economische voorspellingen. In de afgelopen jaren is er een hele klasse van ‘media-economen’ ontstaan: experts die bijna fulltime de pers te woord staan. Het zijn mannen (en een enkele vrouw) die de ene na de andere boude uitspraak doen over de economie, het kabinetsbeleid en de gewenste inrichting van de samenleving - en zich daarbij beroepen op hun economische expertise.
‘Zowel de journalistiek als de wetenschap hebben zich tot op heden nauwelijks gewaagd aan een kritische blik op dit proces en de invloed van zogenoemde media-economen.’ Aan het woord is de journalist Yoshi Tuk. Bovenstaande woorden lezen we in zijn scriptie, die hij vorig jaar schreef aan de Universiteit van Leiden. Het is het enige document waarin de opmars van de media-economen in de afgelopen jaren kwantitatief wordt geanalyseerd.
De cijfers van Tuk zijn ronduit verbijsterend.
De top vijf van media-economen neemt maar liefst 28 procent van alle vermeldingen in de elf grote kranten voor zijn rekening. De top twaalf is verantwoordelijk voor 51 procent van alle vermeldingen.
De meest aangehaalde econoom, Sylvester Eijffinger, heeft inmiddels zelfs zijn eigen ‘Sylvester Eijffinger-app.’ Ironisch genoeg lijkt hij ook een van de slechtste voorspellers te zijn geweest. Zo hamert Eijffinger al sinds 2008 op het gevaar van inflatie, terwijl Europa nu juist met deflatie kampt. Of lees wat hij in januari 2008 nog tegen het Brabants Dagblad zei: ‘De Nederlandse banken worden goed geleid. Ze zullen ongetwijfeld wat slechte leningen in hun portefeuille hebben zitten, maar die zullen beperkt zijn. Dat komt ook door het strenge toezicht van De Nederlandsche Bank.’
We weten hoe dat is afgelopen.
Bijklussen als hoogleraar
‘Het is opvallend,’ vervolgt Tuk, ‘dat binnen de dominante elite drie personen een uitgesproken politieke voorkeur hebben.’ Sylvester Eijffinger en Lans Bovenberg zijn verbonden aan het CDA, Sweder van Wijnbergen tot voor kort aan de PvdA.
En misschien nog wel belangrijker: er wordt flink bijverdiend. Terwijl de meeste sociologen, filosofen, antropologen en historici moeten leven van hun universitaire loon, klussen drie van de vijf (!) hoogleraren economie bij buiten de wetenschap. Sterker nog, bijna alle media-economen hebben een of meerdere relaties met commerciële instellingen.
Zo is de veelgevraagde professor Sweder van Wijnbergen commissaris bij een beleggingsfonds en zit hij in de Raad van Advies van een kliniek voor plastische chirurgie, is professor Barbara Baarsma (bekend van De Wereld Draait Door) commissaris bij twee grote verzekeraars en zit professor Willem Vermeend (de oud-staatssecretaris voor de PvdA) in de Raad van Commissarissen van een uitzendbureau en een leverancier van partycatering. Bovendien is Vermeend bestuurslid van de invloedrijkste lobbyclub van Nederland: VNO-NCW.
Of neem Arnoud Boot, hoogleraar financiële markten aan de Universiteit van Amsterdam en ‘kampioen nevenfuncties’ (aldus de Volkskrant). Veel van zijn bijbaantjes zijn onbezoldigd, van de SER tot de WRR, van de Bankraad tot Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde. Maar met andere functies verdient Boot flink bij. Zo is hij sinds 2010 commissaris bij de Amerikaanse verzekeraar Reinsurance Group of America. In vijf jaar tijd verdiende hij er 630.000 dollar. De helft van zijn loon kreeg hij uitbetaald in aandelen, die sindsdien flink in waarde zijn gestegen. In februari 2014 cashte Boot er al 221.154 dollar op, begin 2015 nog eens 71.200 dollar. Momenteel bezit de econoom aandelen ter waarde van 637.788 dollar.
Dat wil zeggen: Arnoud Boot heeft in vijf jaar tijd 1,5 miljoen dollar bijverdiend. Een hoogleraar in de geschiedwetenschap of wijsbegeerte zou daar minstens een eeuw voor moeten sparen, Boot verdiende het tussen de bedrijven door. De hoogleraar denkt niettemin dat zijn nevenwerkzaamheden niets afdoen aan zijn onafhankelijkheid. ‘Is er een meer onafhankelijk persoon in het land dan ik?,’ vroeg hij zich een paar jaar geleden nog af.
De vraag dringt zich inderdaad op: zijn economen als Van Wijnbergen, Vermeend en Boot - stuk voor stuk (multi)miljonairs - nog wel onafhankelijke experts? Zijn dit de ‘nederige maar competente mensen’ waar Keynes van droomde? Kunnen zij de feiten van hun meningen en - bovenal - hun belangen scheiden?
De slaaf van een dode econoom
We leven in een tijd waarin politici en beleidsmakers zichzelf graag als handige loodgieters presenteren. Ze zien zichzelf het liefst als mensen die ‘de problemen oplossen’ en doen ‘wat goed is voor Nederland.’ Keynes waarschuwde jaren geleden al voor dit type beleidsmaker. ‘Praktische mannen, die denken dat ze immuun zijn voor welke intellectuele invloed dan ook,’ schreef hij, ‘zijn meestal de slaaf van een of andere dode econoom.’
Die woorden klinken door tot in onze tijd. Achter de ogenschijnlijk neutrale taal van ‘efficiëntie,’ ‘kosten-batenanalyse’ en ‘hervormen’ gaat maar al te vaak een wereldbeeld schuil. Het is een wereldbeeld waarin vooruitgang wordt gedefinieerd als ‘groei van het bbp,’ de overheid slechts het ‘falen van de markt’ corrigeert en de ‘zelfredzame burger’ de toekomst in handen heeft. (Het is het wereldbeeld, kortom, van Alexander Pechtold.)
Mijn punt is niet dat dit wereldbeeld niet deugt. Mijn punt is dat het een wereldbeeld is, geen wetenschap. Het heeft iets verontrustends dat - volgens een recente peiling - maar liefst 40,7 procent van de economen D66 stemt, en dat die economen vervolgens ook nog eens de historici, filosofen, sociologen en antropologen wegdrukken in de besluitvorming. Ook de innige omarming van economen, politici en journalisten is niet zonder risico’s. Niets is zo gevaarlijk is als de mening die zich heeft vermomd als wetenschappelijke zekerheid. Zo’n blinde vlek bracht ons niet alleen de crisis van 2008, maar stompt ook onze gezamenlijke verbeeldingskracht af.
Misschien komt het omdat andere sociale wetenschappers zich steeds verder hebben teruggetrokken uit het publieke debat. Misschien komt het omdat historici en antropologen zich zijn gaan specialiseren in dertiende-eeuwse kloosterordes en de commentaren op de voetnoten van een paar Franse filosofen uit de jaren zeventig. Misschien komt het omdat we ons in de afgelopen jaren vooral druk hebben gemaakt over de vrijheid van meningsuiting, het Koningslied en bonussen voor graaiers - en nu geen mening hebben over de grote economische kwesties.
Maar één ding is zeker: zowel het publieke debat als de Haagse achterkamer schreeuwt om meer diversiteit. Keynes zei ooit dat de econoom zowel wiskundige, historicus, staatsman als filosoof zou moeten zijn. En zo is het. Maar de filosoof, antropoloog, historicus en journalist zou zich misschien ook meer moeten verdiepen in de economie – van Gini-coëfficiënten tot Laffer-curves, van Cobb-Douglas productiefuncties tot het houdbaarheidsoverschot van 2040.
‘De economie,’ schrijft de Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang, ‘is te belangrijk om aan economen over te laten.’
Dit artikel is geschreven in samenwerking met correspondent Jesse Frederik.