In de Gerard Doustraat in Amsterdam bevindt zich een synagoge die ik als kind elke zaterdag (sjabbat) en elke Joodse feestdag bezocht. Mijn vader ging nooit naar de synagoge. Hij was agnost maar hij vond het niet erg dat wij wel gingen, op een bepaalde manier moedigde hij dat zelfs aan.

Op een gegeven moment, toen ik vijftien was meen ik, ging ik niet meer naar de synagoge. Alleen op feestdagen kwam ik er nog en na een tijd ging ik er zelfs op feestdagen niet meer heen.

Wat ik me nog goed herinner, was de onwennigheid toen ik, op verzoek van mijn moeder, na de dood van mijn vader nog eens terugkwam in de synagoge om het Gebed voor de Doden voor hem uit te spreken.

Mijn moeder zelf bleef de synagoge bezoeken en verzorgen – ze had allerlei functies in de synagoge, die ze met een aan fanatisme grenzende ijver vervulde.

Op 5 mei was ik eindelijk weer terug in de synagoge, om te spreken over mijn moeders boek. In het kader van een festival getiteld Open Joodse Huizen – Huizen van Verzet.

Een bestuurder van de synagoge die ik nog kende als kind – hij was een buurman in de Dintelstraat, waar ik ben geboren en waar ik de eerste elf jaar van mijn leven heb gewoond – had mij gevraagd te komen. Het zou al de bedoeling zijn geweest dat ik verleden jaar kwam maar toen kon ik niet en dit jaar kwam eigenlijk ook beter uit. Mijn moeders boek was verschenen.

Op 5 mei nam ik een taxi naar de Gerard Doustraat. Ik denk dat ik er al vrijwel twintig jaar niet meer was geweest. De synagoge was verbouwd, maar nog altijd goed herkenbaar.

Hoe ouder ik word, hoe doller ik ben op vragen

Het was afgeladen.

Ik wachtte in een kleine ruimte waar na afloop van de dienst altijd taart, koffie en wijn werd geserveerd tot ik naar binnen mocht.

Het leek me het beste om een stuk uit mijn moeders boek voor te lezen. Ik koos voor het hoofdstuk ‘Theresienstadt.’

Het voorlezen van mijn moeders boek ging me redelijk goed af. Ik merkte wel dat ik de neiging had tijdens het voorlezen wijzigingen in de tekst aan te brengen, maar ik had mijn beroepsdeformatie goed in bedwang.

Daarna was het tijd voor vragen.

Hoe ouder ik word, hoe doller ik ben op vragen. De vragensteller geeft aanleiding om uit de losse pols het net vertelde te verlevendigen met toelichting en uitweiding.

Iemand wilde weten hoe het was om weer terug te zijn op de plek van mijn bar mitzwah. Ach, mijn ouders waren erg zenuwachtig voor mijn bar mitzwah. Ze hadden catering ingehuurd. De gasten zouden rundertong voorgeschoteld krijgen, de dagen voor mijn bar mitzwah lag de keuken vol met rundertong. Ik kan mijn bar mitzwah moeilijk van rundertong onderscheiden en nog steeds als ik rundertong op een menu zie staan moet ik aan mijn bar mitzwah denken. Het feest vond overigens plaats in een ontmoetingscentrum voor doven en slechthorenden, wat achteraf gezien veelzeggend was, denk ik.

Zoiets zei ik ook tijdens deze bijeenkomst op 5 mei. Dat men zich bij zo’n bar mitzwah niet te veel moet voorstellen, maar dat je thuis bent waar de keuken vol ligt met rundertong.

Thuis ben je waar de nieuwe tijd is aangebroken Vijf jaar geleden begon de Hotelmens aan een toneelstuk voor de Kammerspiele in München. Deze week werd het stuk, Hoppla, wir sterben!, eindelijk opgevoerd. Het voelde niet zozeer als doodgaan, wel als een vorm van versterven. Lees hier de column terug