Alleen een muurtje leren metselen is niet meer genoeg in het vmbo
Er is een stille revolutie gaande in het vmbo: bijna één derde van alle leerlingen volgen nu het zogenoemde Dienstverlening en Producten-traject. Daarmee kiezen ze later voor een beroep en worden ze veel breder opgeleid. Ik sprak geestesvader Harry Grimmius (63) over de voor- en nadelen van deze belangrijke verandering.
Mr. Intersectoraal heet hij ook wel: Harry Grimmius (63), bestuurder van scholengemeenschap Over- en Midden-Betuwe uit Bemmel. Al in 1999, toen hij rector was van een scholengemeenschap met een noodlijdende technische school in Emmen, ontstonden de eerste plannen voor wat in eerste instantie ‘vmbo intersectoraal’ zou gaan heten.
De aanleiding: zoonlief volgde een opleiding aan het mbo in Hardenberg en kwam ontevreden thuis. Hij vond dat de school zich veel te veel beperkte tot het beroep alleen. Wat hij wilde leren, was hoe je zaken moest doen en hoe je je moest presenteren.
Grimmius laat een plaatje zien van een doorsneebouwafdeling van het vmbo: tien jongens op een rij die een muurtje metselen. Als die muurtjes klaar zijn, worden ze weer afgebroken
Dat was Grimmius’ eurekamoment. Hij zag in dat vmbo-leerlingen veel te beperkt worden opgeleid; ze hebben meer vaardigheden nodig dan alleen beroepsvaardigheden. Hij kreeg van zijn bestuur toestemming voor een experiment en schreef in één zomer samen met een groep docenten een nieuw beroepsprogramma.
De kern van dat programma bestaat uit kennis en vaardigheden die je in allerlei beroepen kunt gebruiken.
Grimmius laat een plaatje zien van een doorsnee bouwafdeling van het vmbo: tien jongens op een rij die een muurtje metselen. Als die muurtjes klaar zijn, worden ze weer afgebroken. Daarna laat hij zien hoe achterhaald metselen in de bouwsector is geworden: gebouwen bestaan uit kant-en-klare betonpakketten die in elkaar worden gezet met hijskranen.
Grimmius: ‘Metselen is nu een vaardigheid die vooral bij renovaties en restauraties wordt gebruikt. We hebben helemaal niet meer zo veel metselaars nodig. Desondanks krijgen alle vmbo’ers dit als opdracht. Wat deze jongens moeten leren, is een bouwplattegrond doorgronden. Of hoe een bouwbegroting tot stand komt.’
Wat is dat precies, intersectoraal onderwijs?
Niet alleen Harry Grimmius liep met dit idee rond. In 1999 vonden meer schoolleiders de beroepskwalificaties van het net opgerichte vmbo beperkt. Tegelijkertijd kampten scholen met leegloop doordat steeds minder leerlingen naar het vmbo kwamen, zoals ook bij Grimmius’ lts in Emmen gebeurde.
Schooldirecteuren die op zoek waren naar een oplossing om de dure beroepsopleidingen rendabel te maken, verenigden zich in het ‘platform intersectoraal’, waar Grimmius sindsdien voorzitter van is. Zo ontstond van onderop, zonder enige overheidsbemoeienis, een nieuw programma in het vmbo.
In 2003 kreeg intersectoraal een experimentele status binnen het vmbo. Drie jaar later, toen vijftien procent van de vmbo-leerlingen voor deze richting koos, kreeg het definitief de status van een programma. En in 2014 kreeg het een nieuwe naam, namelijk Dienstverlening en Producten. Bijna een derde van alle vmbo-leerlingen kiest nu voor deze richting. Daarmee is het de grootste sector in het vmbo.
De scholen experimenteerden sinds 1999 met verschillende vormen. Zo is er het platform technologie, waaraan tachtig vmbo’s deelnemen. Meer dan tienduizend leerlingen volgen ondertussen deze leerweg, waaronder opvallend veel meisjes. Pogingen van de overheid om meisjes voor techniek te werven waren tot nu toe gedoemd te mislukken.
Daarnaast is er de vmbo ICT-route, waar leerlingen zich naast de reguliere vakken als Nederlands en wiskunde door middel van praktische opdrachten oriënteren op de vier traditionele vmbo-sectoren (Zorg, Economie, Techniek en Groen). Ze worden bijvoorbeeld gevraagd een website te bouwen voor een lokaal loket van een Wmo-raad. Hiervoor moeten ze informatie verzamelen en leren ze over de sector Welzijn.
Maar het merendeel van de vmbo-scholen geeft naast de reguliere vakken een eigen invulling aan het programma Diensten en Producten. Ze worden daarin bijgestaan door het platform waarbij ze zich aansluiten. Zo heeft de vmbo-school OBC Bemmel van Harry Grimmius naast de reguliere programma’s sinds vorig schooljaar een eigen programma genaamd Lifestyle. Leerlingen van de vmbo-t, oftewel de mavo, oriënteren zich op meerdere terreinen, zoals gezondheid, wellness, sport & bewegen, outdoor en adventure.
Het heeft in Bemmel even geduurd, maar de docenten zijn nu overtuigd dat leerlingen meer vaardigheden nodig hebben om zich in de snel veranderende arbeidsmarkt te handhaven. Grimmius: ‘Je kan dit niet opleggen. De docenten moeten dit ook willen.’
Hoe het bedrijfsleven het onderwijs bepaalde
Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven hebben van oudsher grote invloed op de inhoud van het vmbo- en mbo-onderwijsprogramma. De voormalige ambachtsscholen werden eind negentiende eeuw opgericht door nieuwe industriëlen, omdat zij geschoold personeel nodig hadden voor de nieuwe fabrieken. En nog altijd beoordelen bedrijfsbranches als de Bovag voor de automobielbranche of LTO Nederland voor de agrarische sector de verschillende vmbo-programma’s op inhoud en geven er al dan geen toestemming voor.
Bedrijfsbranches als de Bovag of LTO Nederland beoordelen de verschillende vmbo-programma’s op inhoud
Pas in 1968, met de aanname van de Mammoetwet, werd het lager beroepsonderwijs ook officieel geschaard onder voortgezet onderwijs. De inhoudelijke bemoeienis met het beroepsonderwijs werd overgedragen aan de brancheorganisaties die tegelijkertijd ontstonden. Bij het mbo zorgde die bemoeienis bijvoorbeeld voor een grote hoeveelheid stages en voor zogeheten leerwerkopleidingen bij het bedrijfsleven. Bij deze opleidingen werken leerlingen vier dagen in het bedrijf en gaan ze een dag naar school. De afstand tot het bedrijfsleven is echter veel groter dan vergeleken met het mbo. Bij het vmbo blijft het contact beperkt tot een korte meeloopstage en een enkel bedrijfsbezoek.
Het erkennen van intersectoraal als officieel programma in het vmbo ging niet zonder slag of stoot. De eerder genoemde bedrijfsbranches uitten in een onderzoek van de werkgeversvereniging van VNO-NCW en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) hun hun zorg over de groei van vmbo intersectoraal. Door deze groei krijgen de traditionele afdelingen Techniek, Welzijn, Economie en Groen namelijk steeds minder leerlingen. Hoewel de brancheorganisaties in het onderzoek aangeven dat ze weinig weten over het programma, bestempelen ze de praktijklessen als ‘spielerei en gefröbel’.
Het was ook een afvaardiging van de bedrijfsbranches die bij de vernieuwing van het vmbo de al niet zo duidelijke naam Intersectoraal liet vervangen door de nietszeggende term Dienstverlening en Producten. Harry Grimmius had Vmbo Allround in gedachten, maar dat kreeg hij er niet doorheen.
Wat intersectoraal bijzonder maakt
Toch heeft het bedrijfsleven geen reden om zich zorgen te maken over de flinke groei van het aantal leerlingen bij het programma Dienstverlening en Producten. Uit een onderzoek van het Instituut Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) van de Radboud Universiteit Nijmegen blijkt dat een groot deel van de leerlingen van vmbo intersectoraal naar het hoogste niveau van het mbo gaat, groter dan het aantal overstromers vanuit de traditionele programma’s.
Sinds de commissie-Dijsselbloem in 2007 wordt die zelfstandigheid gepropageerd, maar eigenlijk vindt men het eigen initiatief toch niet prettig
De recente groei van mbo niveau 4 valt voornamelijk toe te schrijven aan leerlingen die afkomstig zijn uit vmbo intersectoraal. Daarnaast vallen deze leerlingen minder vaak uit en kiezen ze vaker voor doorstroming naar havo dan de leerlingen uit de traditionele programma’s.
Het ontstaan en de snelle groei van een nieuw programma als vmbo Dienstverlening en Producten zijn in het Nederlandse voorgezet onderwijs opmerkelijk: ze zijn helemaal vanuit het onderwijs ontstaan en vrijwel zonder geld of bemoeienis van de overheid. Grimmius: ‘Sinds de commissie-Dijsselbloem in 2007 wordt die zelfstandigheid gepropageerd, maar eigenlijk vindt men het eigen initiatief toch niet prettig. De oude structuren hebben dan geen grip meer.’
Harry Grimmius denkt dat over een aantal jaar de helft van de vmbo-leerlingen het door hem geïnitieerde programma volgt. Momenteel zijn 300 van de circa 480 vmbo-scholen betrokken. De groei zal hem vanaf nu niet langer zitten in het aantal scholen dat overstapt, maar in het aantal leerlingen dat daadwerkelijk kiest voor intersectoraal. Grimmius: ‘Ouders en hun kinderen kiezen klaarblijkelijk zelf voor deze brede opleidingen en uitstel van keuze.’
Zelf is hij alweer een stap verder. Sinds kort is het bestuur voor voortgezet onderwijs in de Betuwe met een basisschool samengegaan en zijn er plannen voor een zogenaamd Tienercollege. Dit stimuleert nog verdere uitstel van keuze; leerlingen van tien tot veertien jaar gaan naar een mengvorm van een basisschool en voortgezet onderwijs. Ook dit initiatief schiet langzaam wortel in het Nederlands onderwijs en komt van onderaf uit het onderwijs zelf.