Hoe D66 symbool ging staan voor het einde van de democratie
Bijna vijftig jaar geleden werd D66 opgericht om het Nederlandse politieke bestel ‘op te blazen.’ De partij van Hans van Mierlo zou een nieuwe democratie vestigen. Maar het liep heel anders: inmiddels staat de partij als geen ander symbool voor het einde van de democratie.
Het is 17 februari 1967 als op de voorpagina van The New York Times een foto prijkt van een juichende menigte in de Amsterdamse RAI. In het midden van de foto staat een breed grijzende man. Terwijl om hem heen vijfhonderd mensen in juichen zijn uitgebarsten, houdt hij zijn bierflesje triomfantelijk in de lucht.
‘Ster Verrijst in de Nederlandse Politiek,’ staat er in koeienletters boven de foto.
Het is de tijd van de provo’s en de hippies, van de flower power en The Beatles. En het is de tijd van radicale vernieuwing. The New York Times vertelt over ‘een soort van intellectuele elite’ die vastbesloten is om de Nederlandse politiek op te blazen. Vooral jonge kiezers voelen zich aangetrokken tot deze nieuwe partij en haar charismatische voorman, die ook wel de ‘Nederlandse Kennedy’ wordt genoemd. Zijn naam? Dr. Hans van Mierlo.
Wie vandaag de dag bladert door het eerste verkiezingsprogramma van D66 – want daar ging het krantenbericht over – zal zich verbazen over hoe radicaal de partij toen nog was. Het begon met de eis om meer democratie: een verkozen minister-president, een verkozen burgemeester en de opheffing van de Eerste Kamer.
Maar ook in economisch opzicht pleitte D66 voor grote omwentelingen. Zo zou iedere Nederlander recht hebben op een ‘welvaartsvast minimumloon.’ De regering moest zorgen voor volledige werkgelegenheid, meer inspraak voor werknemers en hogere belastingen op topinkomens. De staat zou dan ook flink moeten groeien. D66 vond dat de overheidsuitgaven in ieder geval niet ‘dogmatisch vastgelegd’ mochten worden ‘op een bepaald percentage.’
Het was tijd om af te rekenen met de oude dogma’s. ‘Als we zaten te praten in zo’n rokerig zaaltje, dan ging het nooit over de partijstructuur, maar over onze idealen,’ zou lid van het eerste uur Laurens-Jan Brinkhorst zich later herinneren. ‘We hadden de ontploffingstheorie. Partijen zoals de VVD en de PvdA moesten ontploffen.’
Na de ontploffing
Flashforward naar 25 april 2009.
Alexander Pechtold, de nieuwe leider van D66, en Hans van Mierlo, zijn politieke grootvader, worden voor het eerst samen geïnterviewd. In de loop van het gesprek begint de inmiddels 77 jaar oude politicus te mijmeren over de verbrokkeling van het partijlandschap.
‘Dat zo’n situatie zou ontstaan, heeft D66 veertig jaar geleden al voorspeld. Wat toen alleen nog een vermoeden was, is nu een feit geworden.’ Aan het begin van de eenentwintigste eeuw bestaan de zuilen niet meer. Het oude bestel is ontploft. ‘Er is een structurele leegte ontstaan,’ verzucht Van Mierlo. ‘De kiezers doen maar wat. Die pakken elke trein die voorbijkomt en er een beetje leuk uitziet.’
Wat Van Mierlo er niet bij vertelde, die dag in april, is iets wat niemand had verwacht op 17 februari 1967. Het is de grote ironie van de Democraten 66: als er één partij symbool staat voor de ‘leuke trein,’ voor de ‘structurele leegte,’ of sterker nog, voor de teloorgang van de democratie in onze tijd, dan is het D66.
Begrijp me niet verkeerd. D66 is slechts het symptoom, niet de oorzaak. En ik heb het ook niet over het wankelen van de rechtsstaat, of over het verdampen van de vrijheid van meningsuiting. Ik heb het over de meest basale voorwaarde voor het functioneren van een democratie: keuze.
Er is bijna geen keuze meer. Van Groot-Brittannië tot Duitsland, van Nederland tot Frankrijk: in vrijwel alle westerse democratieën sterft de oppositie langzaam uit. Kiezers zijn gaan zweven, maar niet omdat er zoveel te kiezen valt. Ze zweven omdat partijen steeds meer op elkaar lijken. In Nederland zitten de tegenpolen van weleer, PvdA en VVD, inmiddels samen in één regering. De andere oude machtspartij, het CDA, stemt in 90 procent van alle gevallen mee met het kabinet. Ook D66 staat te trappelen om ‘verantwoordelijkheid’ te nemen en stemt in 93 procent van de gevallen mee.
Wat zou de Nederlandse Kennedy ervan hebben gevonden, vijftig jaar geleden in de Amsterdams RAI? De hoop was toen dat D66 de democratie opnieuw zou uitvinden. En inderdaad, het partijstelsel ontplofte. Maar het gelijk van Van Mierlo werd tegelijkertijd zijn falen. De oude politiek stortte in. Wat rest, is leegte.
Structurele leegte.
Een kleine geschiedenis
Ik realiseer me dat dit nogal een uitspraak is: ‘het einde van de democratie.’ Toch denk ik dat het een goede beschrijving is van wat zich nu afspeelt, in Nederland en in Europa. Misschien dat een klein stukje geschiedenis kan verhelderen wat ik bedoel.
Toen Hans van Mierlo in de collegebanken zat, stonden de Nederlandse zuilen – de katholieken, de protestanten, de socialisten en de liberalen – nog recht overeind. Kiezen voor een partij was net zoiets als kiezen voor een kerk; het was een keuze die je niet zo snel veranderde. De opkomst tijdens de verkiezingen was torenhoog, veel mensen waren lid van een partij en de electorale verschuivingen waren beperkt. De partijen vormden de ruggengraat van de democratie: ze waren het platform waarop burger en politicus elkaar ontmoetten. Hier werd het volk gerepresenteerd.
Democratie is zo langzamerhand synoniem geworden aan ‘je ding doen’
Na de Tweede Wereldoorlog begon de democratie aan een enorme opmars. Toen Van Mierlo geboren werd, waren hoogstens twintig landen in de hele wereld democratisch. Maar in de loop van de twintigste eeuw groeide het aantal democratieën naar meer dan honderd. Zelfs dictators voelen zich nu genoodzaakt lippendienst te bewijzen aan de democratie, door tenminste schijnverkiezingen te organiseren.
En toch klopt er iets niet. Toch knaagt het gevoel dat we het heft niet meer in eigen handen hebben. Het begint hiermee: als we het tegenwoordig over ‘de democratie’ hebben, dan bedoelen we steeds vaker de rechtsstaat. Kunnen zeggen wat je vindt, een bedrijfje starten, het recht op eigendom – dat soort dingen. Democratie is zo langzamerhand synoniem geworden aan ‘je ding doen.’ Het gaat hier bovenal om individuele rechten die, laat er geen misverstand over bestaan, tot de belangrijkste bouwstenen van onze beschaving behoren.
Maar deze rechten vormen nog geen democratie. Grofweg kun je zeggen dat de rechtsstaat je helpt om je lot in eigen handen te nemen, maar dat de democratie een heel volk in staat stelt om zichzelf te regeren. En het is deze democratie die we zijn kwijtgeraakt in de afgelopen decennia.
Het regeren van de leegte
Het was Peter Mair, een van de belangrijkste politicologen van onze tijd, die deze diagnose al een paar jaar geleden stelde. Na zijn onverwachte dood in 2011 liet hij een klein boekje achter, een ‘working draft’ van iets meer dan honderd pagina’s. De titel: Ruling the void, het regeren van de leegte. Het is een van de meest originele, overtuigende en verontrustende analyses van de toestand van de westerse democratie.
Peter Mair laat zien dat zowel de burger als de elite haar verlaten heeft.
Om met de elite te beginnen: natuurlijk, we leven in een tijd waarin voortdurend wordt geroepen dat de macht terug moet naar de burger. Politici van links tot rechts hebben de mond vol van ‘zelfredzaamheid’ en ‘participatie.’ Maar het wonderlijke is dat er ondertussen juist steeds meer macht wordt overgeheveld naar onverkozen bestuurders, met name op Europees niveau.
De partij speelt een sleutelrol in deze machtsverschuiving. De elite gebruikt haar niet langer, zo schrijft Mair, om het volk te representeren. De partij is eerder een opstapje geworden naar een plek in het bestuur. Voor de meeste partijen geldt dat ze óf regeren, óf wachten tot ze weer kunnen gaan regeren. Compromissen worden nu dan ook pas na de verkiezingen gesloten. Voor die tijd worden ‘alle opties opengehouden’ om de kans op een regeringsplek zo groot mogelijk te maken.
Pim Fortuyn had dus gelijk: de bestuurlijke elite is in zichzelf gekeerd. Ze heeft haar handen afgetrokken van de oude partijdemocratie. Maar wat Fortuyn, en na hem Rita Verdonk, Geert Wilders en al die andere Binnenhofbestormers vergaten, is dat hetzelfde geldt voor de burger. De opkomst tijdens verkiezingen daalt, partijen lopen leeg en kiezers zijn steeds minder loyaal aan hun partij. Burgers verwachten steeds minder van ‘de politiek.’ Ze zijn onverschilliger geworden en nemen vaker genoegen met een rol als toeschouwer.
Zie hier: de ‘structurele leegte’ die Hans van Mierlo aan het einde van zijn leven overzag. Zowel burger als politicus hebben zich teruggetrokken in hun eigen wereld. Partijen zijn losgekomen van de samenleving. Ze concurreren nog wel met elkaar, maar op een betekenisloze manier. De nieuwsmedia vullen de overgebleven leegte; meer dan ooit bepalen zij de politieke agenda. Maar de strijd tussen de partijen op dit podium is, zo schrijft Mair, ‘vergelijkbaar [geworden] met de competitie in voetbalwedstrijden of paardenraces: scherp, opwindend en zelfs aantrekkelijk voor de toeschouwers, maar uiteindelijk zonder wezenlijke betekenis.’
In een wereld waarin partijen steeds meer op elkaar lijken, gaat de politieke strijd steeds meer over de vorm in plaats van over de inhoud. Zo kan het gebeuren dat terwijl de wezenlijke beslissingen ingewikkelder worden – van ‘quantitative easing’ in Europa tot ‘marktwerking’ in de gezondheidszorg - het politieke debat juist simplistischer wordt. De regel lijkt: hoe groter de belangen, hoe ingewikkelder de besluiten, hoe minder discussie. Wat overblijft zijn de heftige tegenstellingen over de islam, racisme, integratie, seksisme, enzovoorts (in het Engels wordt ook wel van ‘identity politics’ gesproken).
Ineens wordt ook duidelijk waarom politici zichzelf als probleemoplossers zijn gaan zien, in plaats van als volksvertegenwoordigers. Als politiek niet langer gaat over het botsen van waarden en ideeën - over wat ‘de problemen’ überhaupt zijn - dan hoeft het in Den Haag en Brussel alleen nog maar over de oplossingen te gaan.
‘De PvdA zoekt de idealen niet links of rechts maar vérder dan in het regeerakkoord,’ zei Diederik Samsom in 2013 nog tegen de Volkskrant. Over de VVD, ooit de ideologische tegenpool van de PvdA, merkte hij op: ‘De richting is niet wezenlijk anders. We willen vooruit.’ Ook zijn collega Jeroen Dijsselbloem benadrukt dat politici gewoon ‘oplossingen’ moeten vinden. ‘Als je het als voorzitter van de Eurogroep goed wilt doen,’ zei hij vorige week, ‘moet je je politieke kleur afleggen.’
Het beste voorbeeld van een politicus die bestuurder is geworden is waarschijnlijk onze minister-president: Mark Rutte. ‘De ideale premier voor deze tijd,’ noemde het tijdschrift Vrij Nederland hem onlangs nog. Rutte, in een vorig leven humanresourcemanager bij Unilever, heeft geen meeslepende visie of verheven idealen. Hij is bereid om met iedereen samen te werken. Politici moeten volgens hem gewoon ‘de problemen oplossen.’
Wat ooit riekte naar een gebrek aan ideeën en verbeeldingskracht, wordt nu verdedigd als pragmatisme en realiteitszin.
Democratie in Europa
En zo kom ik weer terug bij D66.
De partij doet het goed in de peilingen. Om me heen zie ik veel mensen die gecharmeerd zijn van Alexander Pechtold. En ik moet zeggen dat ik zelf ook weleens zit te knikken als ik hem hoor spreken over de grote uitdagingen van deze tijd, van vergrijzing tot klimaatverandering.
En toch – toch denk ik dat D66 als geen andere partij symbool staat voor het einde van de democratie in onze tijd. Laten we de symptomen maar eens afgaan. D66 staat voor de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, het verdwijnen van de oppositie, de steeds zwakkere identiteit van partijen, de groei van het pragmatisme, de wispelturigheid van de kiezer en – dit is misschien nog wel het belangrijkste – de opmars van de Europese Unie. ‘Den Haag zal steeds meer het vertaalkantoor tussen Brussel en de Nederlandse samenleving worden,’ stelde Pechtold vorig jaar nog tevreden vast.
Als er één plaats is waarop de democratie met voeten wordt getreden, dan is het Europa. Menig politicus doet dat nu zelfs open en bloot, zonder gêne. ‘Het gaat erom dat iemand kan opereren los van politieke druk,’ zei Sybrand Buma (CDA) een paar jaar geleden over de aanpak van de crisis in Europa. ‘Verkiezingen veranderen niets,’ zei de Duitse minister Wolfgang Schäuble over het succes van Syriza in Griekenland. ‘Er kan geen democratische keuze zijn tegen de Europese verdragen,’ stemde Jean-Claude Juncker, de voorzitter van de Europese Commissie, in.
Als er één plaats is waarop de democratie met voeten wordt getreden, dan is het Europa
Nationale verkiezingen zijn niet alleen minder relevant omdat er weinig te kiezen valt, maar ook omdat nationale regeringen steeds minder manoeuvreerruimte hebben. De munt devalueren? Kan niet meer. Stimuleren in tijden van recessie? Mag niet meer. Hogere belastingen op topvermogens? Dan vlucht het kapitaal weg naar een ander land.
Neem het volgende citaat van Jens Weidman, president van de Deutsche Bundesbank. ‘Mocht een land zich niet aan de begrotingsregels houden,’ zei hij in juni 2012, ‘dan zou de nationale soevereiniteit automatisch over kunnen gaan naar Europees niveau en wel in die mate dat daarmee het doel gegarandeerd bereikt wordt.’ Om er nog aan toe te voegen: ‘... ook als daarvoor in de afzonderlijke parlementen geen meerderheid te vinden zou zijn.’
Dit is in feite wat er gebeurd is in Griekenland. En het gebeurt nog altijd: schulden worden gebruikt om de democratie uit te schakelen. Griekenland kon de munt niet devalueren (want zat vast aan de euro), kon niet stimuleren (want moest de ‘hervormingen’ en bezuinigingen van de trojka doorvoeren), en kon de belastingen op topvermogens moeilijk verhogen (want deze waren al gevlucht naar belastingparadijzen zoals Nederland).
Griekenland is een extreem geval, maar de groei van de schuldenberg is een wereldwijd fenomeen. Ook in Nederland beperken Europese afspraken - in combinatie met een steeds vrijere kapitaalmarkt - de ruimte voor oppositie. Zo kon het gebeuren dat, waar D66 in 1967 nog schreef dat de overheidsuitgaven niet ‘dogmatisch vastgelegd’ mochten worden ‘op een bepaald percentage,’ de partij bij de vorige verkiezingen juist zo snel mogelijk aan de Brusselse 3-procentsnorm wilde voldoen.
De Duitse socioloog Wolfgang Streeck spreekt van een machtsverschuiving van ‘het staatsvolk’ naar ‘het marktvolk.’ Het vertrouwen van de financiële markten, wie het ook mogen zijn, is nu minstens zo belangrijk als de loyaliteit van kiezers.
De natiestaat verslaat zichzelf
Al met al bekruipt je het gevoel van een complot, van een samenzwering, bekokstoofd in de boardrooms en achterkamertjes van Den Haag en Brussel.
Toch denk ik dat er iets anders aan de hand is. Het afbrokkelen van de democratie is een onvoorspelde en ongeplande ontwikkeling; het is een gestage machtsverschuiving van burgers en politici naar investeerders en technocraten. Natuurlijk, de Europese Unie is al sinds oprichting een project van de elite. Maar het is belangrijk om te onthouden dat deze elite vroeger nog werd vertrouwd door haar achterban. En daar ontleende de EU weer haar legitimiteit aan. De meeste burgers waren niet al te geïnteresseerd in het Europese project. En de gedachte onder politici was altijd: eerst de economie, dan volgt de rest later wel.
Zo is de Europese Unie uitgegroeid tot een domein waarin politici zichzelf de vrije hand kunnen geven. Dit was geen ‘aanval op de natiestaat,’ zoals iemand als Thierry Baudet denkt, want die natiestaat versloeg zichzelf wel. De EU is eerder de consequentie van het falen van de nationale democratie. Bedenk: niet alleen de elites, maar ook de burgers hebben zich afgekeerd van de oude partijdemocratie. En juist omdat deze op nationaal niveau niet meer werkt, schrijft Peter Mair, zoeken beleidsmakers naar een alternatief op supranationaal niveau.
Voor een generatie van politici die zichzelf als manager ziet, is de Europese Unie een droom die uitkomt. Voor hen is een ondemocratisch Europa niet het probleem, maar de oplossing. De EU is het platform dat kan worden ingezet om experts de belangrijkste beslissingen te laten nemen. Zo hoeft er niet langer verantwoording te worden afgelegd aan de irrationele en wispelturige kiezer. Zo kan worden gedaan ‘wat nodig is.’
So what?
Natuurlijk, er is verzet op de flanken. Partijen als de PVV in Nederland, UKIP in Engeland en Front National in Frankrijk willen terug naar de nationale democratie. Maar wat zij miskennen, is dat de crisis van de partijdemocratie niet alleen bij de elite vandaan komt. De burger heeft zich evengoed teruggetrokken. Steeds meer Europeanen raken eraan gewend te worden bestuurd door onverkozen experts - of ze nu in Den Haag, Brussel of Frankfurt zetelen.
Het is ook maar de vraag of de ‘populistische’ partijen echt anders zijn. De PVV had er geen moeite mee om gedoogsteun te verlenen aan het kabinet van CDA en VVD. Pim Fortuyn en Rita Verdonk waren zelfs overtuigd voorstander van een zakenkabinet, bestaande uit experts die de benodigde ‘hervormingen’ zouden doorvoeren. Daarbij grepen ze terug op een oude traditie: Nederland werd voor 1888 - toen er nog geen partijen waren en alleen rijke mannen mochten stemmen - voortdurend geregeerd door zakenkabinetten.
Je zou nog kunnen zeggen: so what? Je zou je schouders kunnen ophalen over het verdwijnen van de democratie en (het verbaast me eerlijk gezegd dat dit nog niet openlijk wordt gedaan, of misschien komt dat nog) kunnen concluderen dat de democratie met pensioen mag.
Want zeg nu zelf, de wereld is complexer dan ooit. Globalisering, financialisering, robotisering: wie gelooft nog dat het volk – dat wispelturige, ongeduldige, en vaak zo domme volk – kan regeren in de eenentwintigste eeuw? Een democratie ontaardt maar al te vaak in een tirannie van de meerderheid. En een democratie is traag, waardoor ze nooit de noodzakelijke ‘hervormingen’ kan doorvoeren om de grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw, van klimaatverandering tot vergrijzing, het hoofd te bieden.
Wie niet begrijpt dat we in Europa naar ‘één economie en één politieke unie’ moeten, kijkt volgens Alexander Pechtold weg van ‘de feiten.’ Wie niet inziet dat de AOW-leeftijd naar 67 en het pensioenstelsel op de schop moet, is volgens hem ‘politiek misdadig.’ Van zo’n politicus is het maar al te begrijpelijk dat, als het volk weer eens niet meewerkt, hij liever vertrouwt op onverkozen experts. En de populariteit van politici als Pechtold, Buma en Rutte (ze zouden straks weleens samen een kabinet kunnen vormen) suggereert dat veel kiezers het eigenlijk wel prima vinden: een rechtstaat zonder democratie, politiek als amusement en een bestuurlijke klasse die doet ‘wat werkt.’
Maar ik denk dat we het ons niet kunnen permitteren. Een gezond politiek systeem heeft een oppositie nodig. Er moet iets te kiezen zijn. Wat vandaag het verstandige oordeel van de expert kan zijn, is morgen de volgende crisis. Laat ik eerlijk zijn: ik weet niet of de partijdemocratie nog te redden valt. En ik weet ook niet of gedurfde alternatieven zoals die door bijvoorbeeld Willem Schinkel en David van Reybrouck worden voorgesteld voldoende soelaas zullen bieden. Maar wat ik wel weet, is dat er iets heel waardevols op sterven ligt.
En toen las ik dit:
‘Ons democratisch systeem schiet in essentieel opzicht tekort. En het zijn vooral de politieke spelregels die er de oorzaak van zijn. Verslapping is er het gevolg van. En vermoeidheid. En onverschilligheid. En ondoorzichtigheid. […] Politieke tegenstellingen vervagen en worden opgeofferd aan het allesbeheersende compromis. De grondslagen van het regeringsbeleid worden niet door de verkiezingsuitslag bepaald, maar door het politieke spel daarna.’
Boven het stuk staat: “APPEL AAN IEDERE NEDERLANDER DIE ONGERUST IS OVER DE ERNSTIGE DEVALUATIE VAN ONZE DEMOCRATIE.”
Geschreven door: Het Initiatiefcomité D’66.
Datum: 15 september 1966.
Conclusie: Soms zijn er geen nieuwe idealen nodig, maar volstaat het om de oude in ere te herstellen.