Thuis ben je waar je mevrouw Doornroosje licht teleurstelt
‘Onlangs biechtte een dame mij op dat ze graag eens met je zou dineren. Ze is, hoewel gereserveerd van aard, fan van je boeken. Ze wordt ‘Doornroosje’ genoemd. Ze weet niets van deze e-mail. Ik zou een tweepersoonsetentje willen voorstellen, in een Amsterdams restaurant naar keuze. Wat zeg je ervan?’ zo luidde de mail die ik een paar maanden geleden van een collega ontving.
Eigenlijk hebben schrijvers geen collega’s. Collega’s zijn mensen die je bij de koffieautomaat tegenkomt, maar voor deze vriendelijke jongeman maak ik graag een uitzondering.
Het woord ‘Doornroosje’ in bovenstaande mail deed het ‘m. Hoe mensen heten is niet zo interessant, hoe ze worden genoemd des te interessanter.
Er gingen nog heel wat mails heen en weer voor een definitieve afspraak met Doornroosje kon worden gemaakt.
Er was gereserveerd in het restaurant Yamazato in het Okura-hotel. Ik zou er Doornroosje om tien voor zeven in de lobby ontmoeten, maar was door omstandigheden – de taxi kwam maar niet – wat verlaat. Ik had nog even geaarzeld of ik een pak moest aantrekken, maar dat leek me wat te formeel.
Uiteraard hield ik rekening met de mogelijkheid dat Doornroosje een blanke, schrijvende man zou blijken te zijn. Maar ook dat zou de pret niet mogen drukken; waar de pret tegenvalt, moet men zich vastgrijpen aan de voorpret.
De Japanse dame vertrok geen spier. ‘Meneer Doornroosje, wilt u uw jas ophangen?’
In de lobby van het Okura hotel zat geen eenzame blanke man op me te wachten, wel een groep van blanke mannen, maar dat achter de romantische naam Doornroosje een groep van blanke mannen schuil zou gaan leek me al te onwaarschijnlijk. Bovendien zat er een vrouw alleen. Dat moest wel Doornroosje zijn.
Ietwat onwennig liepen wij naar het restaurant, waar ik de twijfelachtige mededeling moest doen: ‘Er is hier gereserveerd onder de naam Doornroosje.’ Voor de zekerheid spelde ik de naam.
Maar de Japanse dame vertrok geen spier. ‘Meneer Doornroosje,’ zei ze, ‘wilt u uw jas ophangen?’
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Mijn colbertje houd ik aan.’
Mevrouw en meneer Doornroosje gingen zitten.
Zoals de jonge collega mij had gesommeerd, bestelde ik het Hana Kaiseki-menu. Mevrouw Doornroosje wilde wel wat sake, warm graag.
We bespraken slaapproblemen, de journalistiek, hysterie, ex-vrienden, maar niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.
Het eten was heerlijk.
Wel vroeg ik me tussen de diverse gangen af hoe ik mevrouw Doornroosje precies gelukkig kon maken. De volgende ochtend zou ik naar Wenen vliegen, als er nog iemand gelukkig moest worden gemaakt, was er haast bij. Het geluk is slechts een bijproduct van het reisschema; eerst het schema, dan het geluk.
Maar gaandeweg de fles sake werd me duidelijk dat ik er alleen maar hoefde te zijn om op bescheiden wijze bij te dragen aan het geluk van mevrouw Doornroosje, of aan haar teleurstelling. Het geluk valt soms niet te onderscheiden van de teleurstelling. Zo ben je er, zo ben je er niet.
Ik bestelde nog wat Japanse thee.
De rekening kwam, maar die was al voldaan door de collega. Voor ik mij goed en wel bezwaard kon voelen, bestelde ik een Uber. Ik vertelde dat ik haar zou afzetten bij haar hotel, hielp haar in haar spijkerjas en nam nog even de hoeveelheid slaap door die een volwassene gemiddeld per dag nodig heeft.
Thuis ben je waar je mevrouw Doornroosje licht teleurstelt. Thuis ben je waar je met gepaste weemoed anticipeert op alle teleurstellingen die je nog zult veroorzaken.