De oorlog is thuis

Arnon Grunberg
Schrijver

Bad Reichenhall, een stadje in het zuidoosten van Duitsland, wordt ook wel Bad Leichenhall genoemd. De gemiddelde leeftijd in de voetgangerszone schijnt boven de 65 te liggen. Daar komt bij dat het kuuroord in een dal ligt met daaromheen hoge, steile bergen. Iets over de bergen en je bent in Oostenrijk. Salzburg ligt maar een paar kilometer verderop. Op een van de toppen bevindt zich een eenzaam, luxe hotel dat nu wordt verbouwd. Er leidt een kabelbaan naartoe. 

Bad Reichenhall heeft ook een grote militaire kazerne, thuishaven van de Aan de poort van de kazerne hangt een plakkaat waarop te lezen is dat enkele joden in 1945 in deze kazerne kort waren ondergebracht voor ze naar Israël doorreisden.

Kapitein S. haalt me aan de poort op, hij is net terug uit Afghanistan, samen met de Gebirgsjäger Bataillon 231. Afghanistan heeft me nooit losgelaten sinds ik in 2006 het land bezocht voor een reportage en ook hier in Bad Reichenhall, dat alleen al door de omringende hoge, rotsachtige bergen beklemmend aandoet, is Afghanistan dichtbij.

S. wijst naar het eenzame hotel op de bergen. ‘Daar heb ik mijn bevordering tot kapitein gevierd,’ vertelt hij. ‘Aan de ene kant zie je Bad Reichenhall liggen, aan de andere kant Salzburg.’ 

De kapitein vertelt me dat de kazerne tot voor kort was vernoemd naar een generaal van de Wehrmacht, maar dat de Gebirgsjäger dat toch wat onprettig vonden. Nu is de kazerne naar een nabijgelegen berg genoemd, de Hochstaufen. ‘Daar is de berg waaraan onze kazerne zijn naam te danken heeft,’ zegt de kapitein. We kijken naar de berg.

De molens van de geschiedenis malen langzaam. Op 31 oktober 2013 meldt de Süddeutsche Zeitung dat de stad Goslar in het Harzgebergte besloten heeft dat Adolf Hitler niet langer zijn ereburger zal zijn. Het besluit heeft een tijdje op zich laten wachten, maar daar staat tegenover dat het unaniem door de gemeenteraad werd gesteund.

De stad Goslar heeft onlangs besloten dat Adolf Hitler niet langer zijn ereburger zal zijn. De molens van de geschiedenis malen langzaam.

S. en ik nemen plaats in de kantine voor officieren. ‘Misschien wordt dit hier gesloten,’ vertelt hij. ‘Het leger krimpt. We hebben hier wellicht geen manschappen meer voor en het is misschien ook niet meer van deze tijd om officieren en onderofficieren gescheiden te laten eten.’

De illusie van egalitarisme is goed voor de bedrijfsvoering – het leger is een bedrijf, daar mag geen misverstand over bestaan – de baas die acht ton verdient, eet gebroederlijk naast de werkster met het minimumloon. 

Zoals wel vaker het geval met kazernes in Duitsland is ook deze kazerne gebouwd tijdens het Derde Rijk. De gebouwen zijn identiek, ze doen een beetje denken aan het voormalige Oostblok, maar verder komt het weinig fascistoïde over. Ik moest denken aan wat een kleinkunstenaar uit Beieren mij die ochtend had verteld: ‘In Beieren trokken ze de fascistische jas terloops en met een zekere luchtigheid aan, alsof ze gewoon even niets anders in de kast hadden hangen.’

Trekken wij niet allemaal zo onze politieke kleding aan? Terloops en luchtig, omdat we even niets anders in de kast hebben hangen?

Dan vertelt S. dat hij graag nog eens naar Afghanistan had gewild, maar dat zijn vriendin dat niet goed vond.

‘De saamhorigheid,’ zegt S. ‘Dat is niet te onderschatten. Ook al zit je daar in de modder, onder omstandigheden waarin niemand in Midden-Europa zou willen leven, je bent samen.’

Het woord Midden-Europa treft me. Dat hoor je niet vaak meer. Maar Midden-Europa of niet, voor de soldaat is oorlog een thuis.